
Ik berichtte al eerder over die jaren waarin de luchtvaart vooral bedoeld was voor post, vracht en avonturiers. Na WO2 was de wereld echter totaal veranderd. De vliegtuigen van voor WO2 waren doorontwikkeld tot potente transportmachines waarmee je in redelijke tijd grote afstanden kon afleggen. Wezenlijk voor het vervoer van de belangrijke lieden uit die tijd en natuurlijk de rijken. Diplomaten of grote ondernemers hadden hun belangen vaak gevestigd in vanuit Nederland gezien ‘veraf’ oorden en hadden weinig behoefte meer aan bootreizen die vele dagen tot weken van hun toen ook al spaarzame tijd vroegen.

De romantiek van de zeevaart verdween, die van de luchtvaart brak aan. Naar Indie, New York, Suriname, maar ook Zuid-Afrika of pakweg Israel. De beter gesitueerden konden het zich veroorloven en vlogen mee in Douglassen DC-4, 6 of 7’s, of in de fraaie Lockheed (Super) Constellations of Boeing Stratocruiser met zijn twee dekken.

Binnen Europa vloog je met een Convair of Dakota, later de gierende Vickers Viscount. De Britten namen al snel de Comet 1 straalmachine in gebruik en vlogen boven al die dreunende propliners in alle stilte naar de door hen bestierde overzees gebieden. Toen dat door technisch falen fout ging raakten ze op achterstand en konden de Amerikanen met hun splinternieuwe straalvliegtuigen als de Boeing 707 of DC-8 de hegemonie in de lucht overnemen van de Britten en Fransen.

Die laatsten brachten halverwege de jaren vijftig weer hun Caravelle straalmachine voor de korte afstanden. Een toestel dat al snel vliegafstanden binnen Europe beperkte tot pakweg een uur. En bedenk maar dat de treinen ook toen al geen enkel alternatief boden voor die snelle vliegtuigen. Dat gold ook voor het geboden comfort en de catering aan boord. Slechts zij die geen haast hadden stapten in die treinen van toen.

En vonden overstappen een fraai onderdeel van hun reizen. De vliegreiziger keek daar met enig dedain naar. En terecht. Grappig was ook dat je op Schiphol goed kon zien dat elk land zijn eigen vliegtuigen bouwde en benutte. KLM was een mix der culturen en kocht Amerikaanse toestellen naast Britse en heel schoorvoetend af en toe een Fokker. Wanneer werd die luchtvaart echt iets voor het volk?

Nou toen charterbedrijven als bij ons Martin’s Air Charter en Schreiner Airways vakantievluchten gingen aanbieden naar Zuid-Europa. Veelal met oudere toestellen die ze voor een relatief prikje konden overnemen van de grote maatschappijen. En aan het einde van de jaren zestig toen de eerste enorme jumbo-jets als de Boeing 747 werd geintroduceerd. 2.5 keer zo groot als een Boeing 707 en in staat om 450 passagiers in een keer te vervoeren. Maar dat is een ander verhaal. De liberalisering van de luchtvaart maakte de wereld kleiner, verre bestemmingen ook voor normale hardwerkende mensen bereikbaar. Tegen zeer betaalbare prijzen. En dat is nu nog zo. Een wereld zonder luchtvaart is een utopie. En al die andere vervoersvormen niet in staat om de evolutie in de lucht bij te houden. Al was het maar door de technologische ontwikkelingen of de altijd bestaande concurrentiedruk. Heb je daar geen last van (NS) loop je altijd achter de feiten aan. Ik heb een deel van die ontwikkelingen aan den lijve meegemaakt. En kijk er nog steeds met veel plezier naar. Omdat het een fascinerende wereld is zonder weerga. En daarom alleen al een reden om hier af en toe wat onderdelen uit te lichten… (Beelden: Yellowbird archief)



















































Ook daar was een tweetal heren verantwoordelijk voor het draaiend houden van die operatie, beide in de functie van procuratiehouder en er omheen hing een aardige staf aan kantoormensen, aangevuld door loodsmedewerkers en chauffeurs die actief waren in de loodsen die het bedrijf in Amsterdam-Oost onderhield. Ons Schipholse kantoor was eigenlijk min of meer een vooruitgeschoven verkenningspost in dat bijzondere wereldje van de luchtvracht. Een wereld die voor de beide hoofdkantoren toch een beetje buiten hun aandachtsveld viel qua meedenken en dat leidde vaak tot bijzondere gesprekken tussen ‘baas Breems’, zelf ook procuratiehouder, en die aanvoerders van de traditionele vervoersvormen. Elke pen of andere aankoop moesten we zien te verantwoorden en men was meer van de administratie dan van de omzet en winst. Men wilde inzicht in het proces en dus werden we genoodzaakt om onze administratie te doen op de bij de andere kantoren bekende wijzen.
Wat inhield dat we in enorme boeken onze zendingen moesten registreren, met zowel de inkoop- als verkoopprijzen. En dat alles met de hand en pen, plus rekenmachine. En dan moest je ook nog factureren. Zowel nationaal, internationaal als met de overheid, die haar invoerrechten en accijnzen veilig stelde middels stevige heffingen. We waren er als kleine staf maar druk mee. En eigenlijk was dit doodzonde van de tijd in die opbouwfase. Afstemming met onze kantoormanager Ruud Breems vond vaak plaats doordat een van de hogere heren even langs kwam. Met name de naamgevende directeur uit Rotterdam was een man die vrij kritisch kwam kijken of we wel voldoende deden op Schiphol en of we de procedures wel volgden. Af en toe een schouderklopje kon er net vanaf, maar vaker werd gewaarschuwd tegen die altijd weer opdoemende ‘wolken aan de horizon’ die de transportbranche nu of in de toekomst konden treffen’. Dat klopte zeker voor die traditionele kantoren, wij hadden alleen maar van doen met groei. Maar dit systeem van werken zou op den duur toch leiden tot ellende. Maar dat wist ik aan het einde van de jaren zestig nog niet. Wij knokten door en behaalden successen. Zonder echte steun uit Rotterdam of Amsterdam. Een eiland. En dat geeft toch een bepaald gedrag van de bewoners. Waarvan ik er een was…(Beelden: Yellowbird archief)