Hoogmoed…

Hoogmoed…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: fri-424.-mister-ferrari-img_7164.jpg

Dat woord zegt veel over de negatieve eigenschap van sommigen om zich verheven te voelen boven de massa. Slimmer menen te zijn dan anderen, en zeker te moeten bewijzen dat de zelf verkozen positie als ‘leider’ of ‘topmanager’ terecht werd toegekend. De hoofdpersoon in dit blog die wellicht op deze ‘titel’ aanspraak kan maken is in dit geval Frits Kroymans. Topman van een concern dat ooit behoorde tot de groten onder de automotive-imperia in ons land en daarbuiten. Kroymans was in ons land in eerste instantie bekend van zijn importschap voor Ferrari dat hij o.a. verkreeg op basis van zijn eigen fascinatie voor dat merk.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 1147wk9zjglxhuq_450x300.jpg

Al snel trok hij ook de import/dealerschappen voor merken als Saab en Jaguar naar zich toe. De band met Britse merken baseerde op zijn dealerschap voor Austin en Morris. Later voegde hij ook KIA toe aan zijn portfolio en nam zijn bedrijf daarnaast de nodige industriele bedrijven over om zo risico’s te spreiden. En dat verbreden ging steeds verder en werd ook internationaler. Men kreeg aardig voet aan de grond in Duitsland en Belgie, en pakte een op het oog lucratief Europese contract op voor General Motors ten behoeve van de verkoop van wagens uit de portfolio van dit toen nog grootste autoconcern ter wereld.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: hot-babes-with-ferrari.jpg

Frits Kroymans zelf was in eerste instantie een mensenmens. Hij bezocht bijvoorbeeld showrooms van zijn bedrijven en sprak met mensen op de werkvloer. Motiveerde verkopers, managers, maar liet de aansturing van zijn onderneming ook vaak net even te veel over aan goed betaalde maar redelijk onafhankelijk opererende topmanagers. Daarbij zaten er die een netwerk van ondernemingen verbonden via allerlei administratieve lijnen die een ding niet deden, inzicht geven in het draaien van die bedrijven.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: cadillac-bls-drive-dsc_0081.jpg

De omzet bleek daarbij belangrijker dan de winst. Erger was ook dat men in de periode voor de bankencrisis vrijwel zonder restricties terecht kon bij de binnen- en buitenlandse banken voor financiering van alle activiteiten. Zo bleef het prive-kapitaal van Kroymans onaangetast en ging hij door met het vergaren van nog meer Ferrari’s voor zijn eigen collectie. Later kwamen zijn auto’s, jacht en zakenvliegtuig allemaal in aparte BV’s opdat men ze min of meer buiten beeld van streng controlerende boekhouders of accountants kon houden. Dat zou later opbreken want op enig moment ging het helemaal mis. De wereldeconomie kreeg een enorme klap door de eerder genoemde bankercrisis. Die sector zag de zelf opgeblazen gebakken luchtballonnen leeglopen en trachtte geleend geld zo snel mogelijk weer in de eigen kas terug te halen. Kroymans kon echter niet draaien zonder kredieten.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: kia-picanto-2004.jpg

Zeker niet toen bleek dat juist de door het concern gevoerde automerken aan de straatstenen niet meer te slijten waren. In relatief korte tijd stortte het imperium in elkaar. Bedrijven werden verkocht, sommigen werden failliet verklaard, Kroymans pompte alsnog prive-kapitaal in zijn bedrijf maar dat was de weinig en te laat. Uiteindelijk ging de boel in zijn geheel ondersteboven. Nou ja, op een klein onderdeel na dan. Daarmee startte Kroymans opnieuw en bouwde dat uiteindelijk weer uit tot een succesvolle onderneming. Het hele en best spannende verhaal is terug te lezen in het boek ‘Mister Ferrari’ van Tim Jansma en Richard van Berkel. Beide bedrijfsjournalisten met een passie voor bijzondere auto’s en groot respect voor de persoon Frits Kroymans. Maar ze ontleden wel waar het goed en vooral mis ging bij dat ooit zo grote concern. Het is een uitgave van Kosmos in Utrecht/Antwerpen en is te vinden met ISBN nummer 978-90-215-4851-7. Het is een erg aardig boek en ik raad het iedere geinteresseerde van harte aan. (beelden: Archief)

Oost-Europese auto’s…

Oost-Europese auto’s…

Alleen al door de kop van dit blogverhaal zouden sommige mensen die hier meelezen kunnen afhaken. Dat is jammer want onbekend maakt onbemind kan juist door het lezen van mijn wervende teksten worden omgebogen naar meer kennis van zaken en derhalve een andere houding. Waarom? Omdat die Oost-Europeanen vaak een directe verbinding kenden met onze eigen autofabrikanten, al was het maar omdat in de vooroorlogse verdeling van Centraal- en Oost-Europa veel van die landen gewoon bij Europa hoorden en in dat oosten van ons werelddeel soms veel wagens werden gebouwd onder grote namen als BMW, Audi, DKW, Horch, Opel of Fiat.

Want ja, dat Europa van toen werd ineens pas Oost-Europa nadat de troepen van de Sovjet-Unie de Nazi’s terugdreven naar hun eigen land en van de gelegenheid gebruik maakten om half Europa gewoon toe te voegen aan het toenmalige Stalinistisch-communistische rijk. En dat had grote gevolgen. Immers de Oost-Duitsers moesten dik betalen voor de ellende die Hitler en zijn kliek in het grote Moederland hadden aangericht. Dus haalden de Russen alle hen bekende autofabrieken leeg en sleepten ook technici mee terug naar het communistische paradijs in het oosten.

Wat overbleef trachtte met de restanten van onderdelen-voorraden en bouwtekeningen de oude boel te herbouwen, maar onder communistische bestuurders was de private sector veel minder van belang dan de zware industrie die o.a. de leiders in Moskou konden bekoren. Als je dan ook bedenkt dat strategische materialen zeker aan Duitsland werden onthouden dan snap je dat men in de latere DDR wagens als de van Duraplast opgebouwde Trabant gingen produceren in plaats van de Audi’s en Horch’s die daar vroeger vandaan kwamen. Uit de oude BMW-fabrieken in Eisenach kwamen nu Wartburgs en de aandrijving was een stuk techniek afkomstig van Auto Union/DKW, de bekende tweetakt pruttelaar. In Tsjecho-Slowakije werd het prachtige traditionele merk Tatra net als Skoda gedwongen tot de bouw van wagens voor of de partijleiders en anders de volkskameraden.

Waarbij Skoda zich nog lang kon ontworstelen aan het regime en de nodige wagens exporteerde wat flink geld (deviezen)opleverde waardoor de economie in dat land extra floreerde. Maar initiatieven om steeds moderner wagens te bouwen werden beide merken door de communistische leiders onthouden. Pas aan het einde van die communistische onderdrukking kon men bij Skoda de boel weer moderniseren. In Polen ging het niet anders. Daar had men minder tradities op autogebied, maar wel behoefte aan betaalbaar vervoer. En dus bouwde men lang oude Sovjet-modellen die te groot en dorstig waren voor het volk. Met licenties van Fiat wist men de boel echter aardig op gang te brengen. Na de Wende ging het echter compleet mis en van de Poolse auto-industrie bleef eigenlijk alleen een licentielijn voor Fiat over. In Roemenie had men vooral banden met de Franse automerken. Renault en Citroen maakten daar qua licentierechten de dienst uit. Wagens als de Oltcit (hier Axel) en Dacia kwamen uit dat land vandaan.

Dacia werd later overgenomen door Renault en kennen we nu nog. Uit Joegoslavie kwamen vooral Fiat-klonen die hier als Zastava werden verkocht. En soms nog met succes ook. Na de vernietigende Balkan-oorlogen van begin jaren 90 eindigde dat avontuur en hebben de Balkanlanden geen echte auto-industrie meer. Alles wat ik hier oreer, en nog veel meer, staat ook in het boek dat ik hierbij afbeeld. Gekocht in Duitsland en met veel plezier gelezen. Vooral omdat het heel veel vertelt over de geschiedenis van de auto-industrie in die landen. En zelfs ik soms nog niet alles wist. En dat wil wat zeggen als zeg (schrijf) ik het zelf. Ik kocht het boek indertijd nieuw bij de Mayerische Buchhandling in Aken. Het is een uitgave van de daar bekende uitgeverij HEEL en heeft ISBN nr. 978-3-86852-604-2. Ik denk dat ik het ooit kocht voor 2 tientjes…Geen geld voor zoveel informatie….. (Beelden: Prive bibliotheek)

De auto van pa….

De auto van pa….

In mijn lange ervaring binnen de automotive-branche en alles daar omheen is me wel duidelijk geworden dat hele generaties autobezitters/rijders zich vaak bij hun merkkeuze orienteerden op wat zij vroeger in hun jeugd thuis aan auto’s meemaakten. De autokeuze van ‘vader’ werd dan vaak 1 op 1 overgenomen. Wat leidde tot een grote merkentrouw in bepaalde families.

Men luisterde nog naar de oudere generaties en daar zijn sommige merken heel groot mee geworden. Zo was Opel ooit jarenlang nummer 1 qua marktaandeel in ons land. Opa, vader en zoon allemaal Opel-rijders. Veel auto voor je geld en dan die leuke vakanties die men zich zo goed herinnerde. Daar waar ‘pa’ een avontuurlijker mens bleek of bij toeval stuitte op een auto die beviel dan wel betaalbaar was zag je merken als Fiat voorbij komen of Citroen.

Mensen met een voorkeur voor het bijzondere gingen nog wel eens voor een Brits automerk en namen de ‘makkes’ daarbij mee als ‘dat hoort er bij..’. Er waren ook mensen die kozen voor degelijk, no-nonsens. Maar niet wilden rijden in een ‘dweil op de weg’, ook het imago van Opel. Dat volk koos dan voor Ford of Volkswagen. En bleef ook net zo merktrouw. Voor de directieleden van bedrijven waren er de grote Amerikanen, Mercedes en dergelijke. Niet meteen een familiemerk vaak, maar wel goed opgeslagen in de herinnering.

Bij ons thuis kwamen heel wat merken voorbij. Chevrolet, Studebaker, Ford, Hansa, Citroen, maar ook IFA (Oost-Duitse DKW), DKW en vooral Skoda. Vooroordelen (niets menselijk was ons vreemd) zorgden voor een totale afkeer van Italiaans en Frans spul. Ik kan me niet herinneren dat we daar ooit in zijn weggeweest. En de klap met de malle molen raakte ook mij toen ik zelf voor de keuze stond een nieuwe auto aan te schaffen.

Ik beschreef dat al eens een paar jaar terug in de hoofdstukken over ‘leven met de vliegende pijl’. Een Skoda werd mijn vervoermiddel en waar ik ze zelf kocht was en is dat nog altijd mijn favoriete merk. Zeker toen ik ze later in mijn leven zag bouwen wist ik, ‘dit zit goed’. Zakelijk kwamen er ook Subaru’s voorbij, Hyundai’s, Daihatsu’s, Oldsmobiles, Dacia’s, FSO’s en af en toe een grote Audi, VW, Renault of Rover. De acceptatie veranderde intussen en nieuwere generaties kijken heel anders aan tegen die vele automerken.

Men kijkt niet meer weg van Chinese wagens met een krankzinnig bedachte naam. Maar ja, lage aanschaf, bijtelling en natuurlijk elektrisch want moet van de baas… De mening van Pa of de rest van de familie telt nu minder. Opel staat niet meer in de top 10, het merk werd Frans net als Fiat of Alfa-Romeo. De merkwaarden van toen zijn verdwenen. Net als sommige merken die we indertijd koesterden. Ten onder gegaan of in handen gevallen van Chinese bedrijven.

Denk aan Saab (failliet) of Volvo (nu Chinees). Rolls Royce werd BMW en Bentley ging naar Volkswagen. Niets is meer wat het ooit was, maar het was voorheen lang zo gek nog niet qua indeling van de markt en haar merken. Je moet er nu zowat een studie voor volgen. En bedenken dat die nieuwe auto (of dure tweedehands) je kan brengen waarheen je wilt. Actieradius een groter ding dan vroeger. Maar toen was technische betrouwbaarheid iets vaker een dingetje. Kortom….er is veel veranderd. En Pa? Die kijkt vanaf een wolk toe, schudt zijn hoofd en bedenkt zich dat wat zoonlief nu weer oreert complete onzin is. Immers, alles is relatief…. Voor jou ook? (Beelden: Archief)

Overbekend; Bedford!

Overbekend; Bedford!

In 1931 besloot het grote General Motors om een Brits alternatief te bedenken voor de Chevrolet-bedrijfswagens die tot dan in het Verenigd Koninkrijk werden geassembleerd. In de buurt van Luton werd een nieuwe fabriek gebouwd, speciaal voor typisch Britse bedrijfswagens. De eerste reeksen daarvan leken veelal nog steeds op die Chevy’s maar later werden de Bedford’s steeds Britser en authentiek.

Bedford viel qua management onder Vauxhall, het personenwagenmerk uit het VK dat diende als alternatief voor Opel op het vasteland. Bedford werd een heel groot truckmerk toen men in de Tweede W.O. maar liefst 250.000 wagens kon leveren aan de Britse strijdkrachten. Waar ze voor allerlei doeleinden werden benut. Een deel van die wagens kreeg na de oorlog een civiele taak, waarbij men het meest succesvol was met de zogeheten ‘OB-reeks’ die ook in onze streken werden geleverd en mateloos populair waren.

Al was het maar omdat die wagens goed in elkaar staken. De OB werd ook geleverd als bus en die reden bij ons op korte routes of toeristentrips rond. In 1950 kwam het bedrijf met de SB, oftewel de Big Bedford. Een grote truck met een ronde cabine waarbij de vroeger uitstekende neus werd vervangen door een motor onder de vloer van die stuurhut. Ze werden geleverd in civiele en militaire uitvoering en met name die laatste deed decennia lang dienst.

Bedford opende in 1957 een nieuwe fabriek in Dunstable om de productie verder op te kunnen voeren. Nieuw waren ook de dieselmotoren van het merk die de bruikbaarheid van Bedford’s sterk vergrootte. In 1960 zette men de TK-serie in de markt en die wagen was voor zijn tijd zeer modern. Ook in ons land was dit een zeer populair trucktype. Daarnaast overspoelde Bedford de markt met bestelwagens in de klasse van 1-2 ton die je o.a. zag rijden mij de Nederlandse PTT. Opvallend daarbij, de schuifdeuren voor de bestuurder. Handig in smalle straatjes.

En zo ging het Britse merk maar door. Men had een goede naam en faam en kon in de meeste klasse bedrijfswagens aardig meekomen. In onze streken werd de populariteit minder door de heftige concurrentie vanuit producten en merken die in deze segmenten vaak moderner en goedkoper alternatieven boden. Maar in Engelstalige landen bleef Bedford een begrip. Opvallend is ook dat Bedford op enig moment ook de bedrijfswagens voor Opel moest leveren toen dat Duitse zustermerk in een vacuum kwam door het stopzetten van o.a. haar Blitz-serie bedrijfswagens.

De Britse Bedfords kregen het stuur op de juiste plek en zorgden zo voor omzet bij de Opeldealers. Intussen is het verhaal van Bedford gerationaliseerd. Men leverde o.a. Vauxhall-bestelwagens met de bekende merknaam maar was ook in staat om kleine Japanse mini-bestellers als Bedford in de markt te zetten. Hier is het merk nu verdwenen. Eigenlijk net als Vauxhall. General Motors haalde door de jaren heen de bezem door haar Europese organisaties en deed een deel over aan PSA waar het nu onder Frans management verder zal moeten. Maar wij koesteren nog even die prachtige trucks van toen. Wat hadden die Britten toch een hoop te leveren….. (Beelden: Archief)

Vauxhall – zeker geen Britse Opels..

Vauxhall – zeker geen Britse Opels..

Veel autokenners (..) zien het Britse Vauxhall tegenwoordig als niet meer dan als een soort vestiging van Opel in het Verenigd Koninkrijk, maar zo steekt de autowereld en geschiedenis niet in elkaar. Vauxhall was en is wel degelijk een puur Brits traditiemerk met een historie die in 1903 startte toen het bedrijf als Iron Works Ltd werd opgericht. Binnen een paar jaar was die naam veranderd in Vauxhall Motors Ltd en vestigde men zich in Luton.

De vooroorlogse wagens waren prachtig en met name die van voor 1927 zijn op dit moment gezochte klassiekers waar top prijzen voor worden betaald. Zoals zo veel merken kwam ook Vauxhall in die crisisjaren 20 van ruim een eeuw geleden in de problemen en werd het ingelijfd door het grote Amerikaanse General Motors-concern. Na de oorlog ging Vauxhall weer volop aan de slag met haar auto-productie.

Soms waren dat vooroorlogse modellen die wat werden aangepast aan de ‘moderne tijd’. Voorbeelden de serie 10, 12 en 14 die naar wens met een vier- of zespitter werden uitgerust. In 1948 verscheen de Velox die samen met zijn langzamer zusje Wyvern de oudere modellen moest doen vergeten. Motorisch was dat niet nodig want deze nieuwe reeks baseerde op de vorige.

In 1951 kregen beide modellen een zeer moderne carrosserie en nam men afscheid van die oude vormen met uitgebouwde spatschermen en zo meer. Motorisch bleef veel hetzelfde, al sleutelde men er wel wat meer paardenkrachten in. Ook in ons land kwam je beide Vauxhall-typen regelmatig tegen. Er waren nu eenmaal mensen die gingen voor dat oer-Britse gevoel. Een luxe variant heette Cresta en had altijd meer chroom, een zescilinder en lederen bekleding te bieden.

Waar Opel op enig moment de Olympia/Record bood, hadden de Britten de Victor in het aanbod vanaf 1957. Vauxhall’s uit die periode hielden het qua styling langer vol dan hun Duitse GM-zusjes. En die Victor ging door de jaren heen wel als warm broodjes bij de bakker de deur uit. Men was er gek op. In ons land werden ze ook verkocht maar wonnen vergelijkbare Opels het veelal bij het grote publiek. Al was het maar vanwege de inruilprijzen die bij Opel op hoger niveau lagen dan bij Vauxhall. Een compacte Vauxhall was de Viva uit 1963. Tegenhanger voor de Kadett A bij Opel, maar met meer ruimte en ook vermogen.

Gebouwd in een nieuwe fabriek werd dit best een goed verkopende Vauxhall die je ook in Nederland regelmatig tegenkwam. Gold zeker ook voor de Viva uit de tweede generatie die groter was dan zijn voorganger en ook weer meer vermogen beschikbaar had. Een stationcar bleek een prima aanvulling. Er waren ook flink snellere versies waarin je een tweeliter blok geleverd kreeg en een zwarte motorkap.

Nu gewilde youngtimers. Een sportieve Vauxhall was ook de Firenza en de Magnum met hun sportieve motoren waarin de nokkenas bovenin het blok te vinden was. Voor de prijskopers kwam er een leuke compacte auto in de klasse van de Kadett bij Opel. De Chevette werd geboren, een soort hatchback met een handige achterklep. Hij begon al wat te lijken op de Kadett en dat proces werd onder druk van GM steeds verder doorgevoerd. Maar dat deed moeder GM ook bij andere merken die onder haar beheer vielen zoals Isuzu of Holden.

Zo was de Cavalier een kruising tussen een Ascona van Opel met de neus van een Manta. Later werd bij Vauxhall de Astra op de wielen gezet en dat was in feite niet veel meer dan een Kadett uit die jaren. De naam Astra zou later de Kadett bij Opel doen vergeten. Nova was de volgende Opel die onder een Vauxhallnaam werd verkocht. Betrof namelijk de Corsa. Sinds de jaren 80 bouwt Vauxhall eigenlijk precies gelijke wagens als haar Duitse concernzuster. Alleen zet Vauxhall ze weg met stuurwiel rechts in landen waar dat van toepassing is. En zijn zowel Vauxhall als Opel intussen onderdeel van het Frans/Duits/Amerikaanse concern Stellantis. Waarmee de oude geschiedenis van de Britten is afgesloten, maar de productiebanden nog wel gewoon blijven draaien. En o ja, bij Vauxhall hoorde ook het bij ons zeker ook bekende bedrijfswagenmerk Bedford. Maar dat is weer een heel ander verhaal…(Beelden: Archief)

Merk met de leeuw; Peugeot!

Merk met de leeuw; Peugeot!

Een merk dat bij veel mensen, ook als ze niet zo thuis zijn in de automotive-wereld, een bekende klank heeft is het Franse Peugeot. Tegenwoordig centraal onderdeel van Stellantis, waarbinnen ook Citroen, Fiat, en Chrysler en Opel opereren, is het een van de oudst bekende autobedrijven van de wereld. Al in 1889 bouwde Peugeot haar eerste voertuigen.

Men bood heel wat verschillende modellen aan in zowel de personenwagensector als bestelautomarkt, maar werd ook zeer bekend als fabrikant van tweewielers. Peugeot heeft een goede klank, bouwde altijd aparte auto’s, al vermeed men wel de experimenten die bij Panhard of Citroen zo gebruikelijk waren. In 1945 startte Peugeot haar auto-productie alweer op toen de geallieerden de Duitsers hadden verslagen en men kwam op de markt met een vooroorlogs model, de 202, die voor de oorlog ook al succesvol was verkocht.

Opvallende aan die auto was de plaatsing van koplampen achter de centrale grille. Wat het voordeel was van die constructie is mij niet duidelijk, wel zal hij er aardig door zijn opgevallen. Een heel bekende verschijning werd de 203. Uitgebracht in 1949 had die auto voor die tijd moderne lijnen met een aflopende rug.

De auto had een vrolijk knorrende 1.3liter grote vierpitten onder de relatief lange neus en reed prima. Apart waren de Familiale stationcar waarin je een halve schoolklas kon vervoeren en de zeer exclusieve Decouvrable met neerklapbare kap. De 203 deed zijn ding tot en met 1955, waarna de bij Pininfarina uitgedachte 403 zijn opwachting maakte. Motorisch gelijk aan zijn voorganger, ruimer, maar verder niet al te modern.

Maar juist dat maakte dat hij 12 jaar in productie bleef. Ook hier waren een stationcar en cabriolet leverbaar. De 403 werd weer opgevolgd door de statige maar zeer elegante en bijster fijn rijdende 404. Echte reiswagens, en wie er het geld voor had kocht hem met lederen bekleding. Zelfs benzine-inspuiting was leverbaar en bij de meeste 404’s waren schuifdaken standaard. Toen daarvan een dieselmotor verscheen werd de auto de ideale taxi.

En zo ging die lijn maar door. De 504 kwam in 1968, mooi vormgegeven en als stationcar ongeveer de ruimste in zijn klasse. Kleinere modellen werden de mateloos populaire 204 en 304. Daarvan werden er miljoenen gebouwd en ze waren ook bij ons in Nederland zeer gevraagd. Een grote auto was de 604 die in 1975 uitkwam en een zescilinder in huis had die maakte dat je lange trips zeer comfortabel aflegde.

Echt succesvol werd deze limousine overigens niet. Als ik dan de sprong maak naar tegenwoordig zie ik Peugeot met een gamma vol SUV’s en elektrische voertuigen. Het wat bijzondere van het leeuwenmerk is eigenlijk verdwenen. Maar men is wel bezig met de toekomst. Hoe onzeker die ook mag zijn. Men bedient andere markten met diverse verschillende modellijnen en kent in veel landen een behoorlijk marktaandeel. Voor klassiekerliefhebbers zijn er ook voldoende aanbiedingen te vinden.

Denk maar eens aan die giftige 205 Turbo waarmee je 210km/u kon halen en heel wat Golf GTi of Astra GSe-rijders kon en kunt frustreren. Peugeot is een merk waar we nog lang van zullen blijven horen. En vaste waarde in het Frankrijk van nu als automobiele grootmacht. Waarbij de samenwerking in de groep waartoe men behoort zal zorgen voor uitwisseling van techniek en methodes van marktaanpak. En wie liever een Opel koopt of zo, bedenk maar dat ook dat merk baseert op alles wat bij Peugeot vandaan komt. Zegt genoeg…Helaas is de ruimte in dit blog niet voldoende groot om alle modellen van Peugeot door de jaren heen hier te laten zien of te bespreken. Maar dat zegt ook veel over de omvang van dit Franse merk met die trotse leeuw in het logo. U wilt me wel vergeven denk ik… (Beelden: archief)

Heel lang lieveling van Nederlanders; Opel!

Heel lang lieveling van Nederlanders; Opel!

Zeg je in onze streken ‘Opel’ krijg je van veel kanten te horen dat men dat merk nou net wel kent. Vaak vanuit het verleden, want Opel was hier decennia lang mateloos populair en werd vanaf de jaren zestig tot negentig achtereenvolgens telkens best verkocht. Op een of andere manier hadden wij hier wel iets met dat merk. Het was Duits, oud, leunde vanaf 1929 op het Amerikaanse General Motors en startte al kort na de oorlog weer met auto’s bouwen. Waren de vooroorlogse Opels nog relatief bescheiden van omvang, na de oorlog nam men het principe aan van ‘veel auto voor je geld’, zoals dat nu vaak door Koreaanse merken wordt gehanteerd.

De eerste naoorlogse Opel was de Olympia. Hoewel men in de bestelwagensector de Blitz al kende die nog wat langer werd gebouwd. Beide wagens baseerden op vooroorlogse modellen. Was bij veel merken het geval na WO2, scheelde ook ontwikkelingskosten. Daarnaast was er de wat chiquere Kapitan die een zespitter voorin had zitten en vooral bij de toen ook al actieve gangster geliefd was. Je reed er veel politiewagens van toen mee zoek. Net als men in Detroit gewend was waardeerde ook Opel haar modellen met elk nieuw bouwjaar op.

Zo was de versie van 1950 optisch een heel andere dan zijn voorgangers, maar motorisch hield Opel alles bij het oude. En dat principe bleef men trouw tot en met bouwjaar 1957. De koets veranderde, de techniek niet. Betrouwbaarheid troef. Met de P1 uit 1957 kreeg de Olympia een heel ander uiterlijk. Panoramische voor en achterramen, een smak chroom en soms tweekleurige lak. De typische Opelklanten smulden. Het onderstel van die Opels was voor het eerst comfortabel, wij noemden dat als mensen langs de zijlijn, vaak zweverig. In 1958 kwam een soort automaat beschikbaar.

Naast de Olympia zagen we ook de grote Kapitan meebewegen. Amerikaanse styling, een bak ruimte en lekkere motoren. Elk jaar een nieuwe uitvoering, de klanten genoten er van. Veel daarvan overigens taxi-chauffeurs die er trouw hun rondjes mee reden. Na 1959 was de naam Olympia verdwenen, kregen we de Record in beeld. En ook die wagen bleef heel lang beschikbaar. Amerikaanse styling, dat comfortabele van de vering en loeibetrouwbare motoren. Wie Record reed kon zich laten zien. In de lijn van de grote modellen kwam naast de Kapitan nu ook een Admiral, Diplomat of Commodore beschikbaar.

Bij de duurste zelfs met een V8 van 5,3 liter inhoud die zo uit een Chevrolet stamde. Maar al die bewegingen maakte wel dat klanten meer en meer kozen voor andere merken. De prijzen van Opels flink gestegen en de gemiddelde arbeider en huisvader kon het zich niet meer veroorloven. Opel loste dat handig op met de super-eenvoudige en compacte Kadett. Rechttoe rechtaan vormgeving, ruimte voor vier en nog bagage mee ook. Een simpel 993cd motortje voorin, maar je haalde er 120km.u mee en als je rustig aan deed was hij nog relatief zuinig ook.

Sommige van die Kadett’s zoals de B uit 1965 werden hier mateloos populair en deden vele jaren lang dienst. Een sportieve Rally-uitvoering bekoorde vooral jonge rijders. Met die Kadett ging Opel ook de strijd aan met VW waar men nog lang vasthield aan het Keverprincipe. Maar daar brachten ze begin jaren 70 de Golf en Polo. Voorwielaangedreven wagens waarbij die (ook al) zweverige Kadett’s toch ouderwets leken. In 1983 reageerde Opel pas met de Kadett D.

Een vierkant ogende auto met de motor en aandrijving voorin waarmee men vooral het Opelpubliek weer aan zich wist te binden. Toevoegingen als de GT, een prachtige sportcoupe, maar meer nog de Manta, latere Ascona en zo meer zorgden voor een extra grote en trouwe klantenkring die het merk en hun keuze met verve verdedigden. In de jaren negentig ging Opel over een andere boeg. Men leende modellen van andere fabrikanten als Suzuki of Daewoo om daarmee gaten te vullen in het gamma.

Na de eeuwwisseling kwamen zelfs Amerikaanse wagens deze kant op als de Ampera die hier als Opel dienst moesten doen. Ondanks alle successen en het ijzersterke imago bereikte Opel overigens een bepaalde status nooit, die van winstgevende dochter van G.M. Altijd was er verlies. Iedere poging om het bedrijf af te slanken liep spaak op onwil van vakbonden of Duitse regering. Na de bankencrisis van een jaar of tien geleden ging het definitief mis. G.M. stond op wankelen, kreeg miljarden staatsteun maar moest daarvoor ook afslanken. Een van haar grootste problemen was Opel.

Het hele merk met alles er op en aan kwam op de markt. En na jaren zoeken werd het Franse PSA (Peugeot/Citroen) eigenaar. En wisten die Fransen eindelijk winst te maken. Men haalde de geleende modellen van andere merken uit het gamma, sloot alsnog fabriekslijnen en zette die Opels over op eigen platforms en techniek. De nieuwe Opels ogen geweldig, maar zijn toch wat kwijtgeraakt van dat typische wat het merk altijd in zich had en wat zoveel kopers aan zich wist te binden. De nummer 1 positie is het al langer kwijt. VW nam die plek over, en de Koreanen zijn nu de grootste concurrenten. Opel is haar plek als leverancier van ‘veel voor weinig’ leverancier allang kwijt. Men zet anders in. Zoekt nu ook elektrische tractie, veelal verkregen vanuit Frankrijk. Komt het toch nog goed met dat oeroude bedrijf van Adam Opel. Maar dat echt merkgevoel……nou dat is wel weg nu…. (Beelden: eigen archief)

Russische Belg…

Russische Belg…

Een merk dat in onze streken op enig moment redelijk populair was in kringen van o.a. CPN-leden was het Russische MZMA, beter bekend als Moskvitch. Het stamt uit de tijden van de Sovjet-Unie en was al voor WO2 actief als producent van wagens die leunden op Amerikaanse Ford’s. De Russen kregen een wat kleiner type auto bij wijze van oorlogsbuit aan het einde van hun overwinning op Nazi-Duitsland in de schoot geworpen toen ze in Eisenach een complete fabriek van Opel wisten te ontmantelen.

En die inclusief rijdende voorbeelden naar het oosten afvoerden. De toenmalige Opel Kadett/Olympia diende als voorbeeld voor een Moskvitch van een jaar later. Zelfs echte kenners moesten wel drie keer kijken om het onderscheid te kunnen zien. En op die lijn auto’s bouwde Moskvitch vrolijk verder al werd de vormgeving gek genoeg een stuk moderner en soms zelfs westers aandoend.

Zo was het type 407 van 1956 sterk afgeleid van de Britse Standard Vanguard uit die periode en had men de motor kopkleppen gegeven wat best geavanceerd was in die tijd. Was er veel mis met die auto’s? Eigenlijk niet. En de lagere prijzen maakten ook dat je het wat hogere brandstofverbruik en de wat lawaaiige 1358cc viercilinder op de koop toe nam. Gek genoeg heette de opvolger van die 407 in 1963 de 403. En hoewel de auto hooguit wat geretoucheerde uiterlijke vormen liet zien zat de grote kracht in de overeenkomsten die de Sovjets sloten met diverse landen in het westen waar ze in licentie zouden worden gebouwd.

Dat deed men ook met het meer voor de hand liggende Bulgarije. Maar voor ons was toch het grootste nieuws dat de 403 en zijn opvolgers in Belgie werden gemaakt en onder de naam Scaldia aan de markt werden gebracht. Ook bij ons met enig succes. Daarbij kwam nog eens dat die slimme Belgen ook Dieselmotoren aan het gamma wisten toe te voegen, zij het van de redelijk trage Britse merk Perkins, maar toch. De opvolger van dit type werd de 408 die een strakke carrosserie bezat en nu ook in stationcarvorm onze markten bereikte. Die had overigens een andere aanduiding, maar was technisch gelijk.

De nodige Scaldia’s gingen richting hen die achter de Sovjet-Unie aanliepen uit politieke overwegingen of vielen voor het idee van een auto die een kachel had die ook in Siberie zijn rol zou vervullen. Het succes ging verder met de 412 die nog wat scherper was gesneden en een top bood van 150km/u. Voor weinig geld kreeg je dan een redelijk gebouwde Rus met dikker plaatstaal, een bovenliggende nokkenas en rembekrachtiging op de schijfremmen voor. En echt dat was bepaald niet normaal voor veel westerse concurrenten. Maar die remden vaak toch beter want de 412 had dan wel een hoge snelheid maar de gemonteerde remmen konden dat geweld niet echt aan. Daarbij kwam dat roest ondanks dat dikkere staal, ook een dingetje werd en daarnaast de levering van reserve-onderdelen moeizaam verliep. Ergens in de jaren zeventig was het over en uit met de Scaldia’s. Sovjet-Rusland zette vol in op de nieuwe Lada 1200 als meest geliefde export-auto en de Scaldia’s verdwenen al snel van de markt en een paar jaar later uit het verkeersbeeld. Toch bleven ze wel in productie. Als sedan, stationcar en Pickup, en zeker ook in steeds wat gemodificeerde vorm in Bulgarije. Tijdens mijn trips naar en door Oost-Europa kwam ik ze nog wel eens tegen, vaak in slecht onderhouden of vervallen staat. De laatsten der Sovjet-Mohicanen. Maar nog wel een echte Rus. En die zijn tegenwoordig helemaal schaars geworden… (Beelden: Archief)

Handel…

Handel…

Kinderen waren wij slechts toen de handel van leasepa nog floreerde.

Met Skoda als centraal automerk waarmee hij soms goede sier kon maken kwamen er ook heel wat andere merken voorbij. Ik schreef daar al eens eerder over in mijn verslagen over het leven met de Vliegende Pijl. Mijn leasepa deed overal zijn zaakjes, veelal ook bij en met autobedrijven in de woonomgeving. Daar kocht hij dan een stuk of wat ingeruilde auto’s in, testte ze, pakte ze echt beet, reviseerde waar nodig of spoot over, en verkocht weer met winst. Op een dag had hij met het tegenover ons huis gelegen garagebedrijf een deal gesloten om een Skoda over te nemen die daar een tijd lang in de verhuur had gelopen en nu werd verkocht. Pa kocht hem min of meer ongezien.

Had hij beter niet kunnen doen, want het ding bleek ‘krom’. Vast door een of andere aanrijding, maar ja, de prijs was ook lager dan hij gewend was. ‘Daar kwam wel weer een baasje voor’ zo dacht hij. En dat bleek ook. Via een tip wist hij iemand te vinden die in de (toen) nieuwe woonwijk Osdorp woonde en een grote Opel had staan waar hij graag vanaf wilde, maar ook wilde omruilen voor een kleiner en goedkoper model. Dat trof, want die kromme Skoda zocht een baasje. Wij moesten als kinderen mee op die missie, want dat maakte de handel optisch minder schimmig. Pa deed zich graag voor op dit soort ritten als een normale particulier…. In het donker reden we naar Osdorp. Het was een beetje regenachtig weer, de Skoda glom als een spiegel daardoor en Pa wist een ding zeker, die klant zou niet zo nauwkeurig inspecteren….

Bij de betreffende mensen voor de deur, de tegenpartij bleek een gezinshoofd die omstandig uitlegde dat die grote Opel Kapitan echt te duur voor hem was geworden en die Skoda hem prima zou bevallen qua kosten. Bij een bakkie koffie en nog een neutje werd de deal beklonken. Pa kreeg nog wat geld toe ook, want hij had omstandig uitgelegd dat die Opel moeilijker te verkopen was dan de best populaire Skoda in die jaren. Sleutels en papieren werden uitgewisseld en hup wij stapten in die grote Opel en reden weg. Pa lachte in zijn vuistje. Die deal was goed gegaan en de Opel zou best zijn centen opbrengen.

Rijdend op de hoofdstedelijke Johan Huizingalaan hoorde we uit het achteronder van de grote Duitser een hoop gebonk. En dat werd niet veel beter toen we bijna thuis waren. Er klapperde iets onder de auto en dat klonk mechanisch. Pa’s humeur zakte aardig in. Morgen maar eens kijken wat er loos was. Het bleek een cardanas die kapot was. Een dure reparatie. Dat handeltje zou alleen maar geld gaan kosten. Maar, handel is handel, dezelfde man die hem die kromme Skoda had verkocht zag de Opel staan en vond dat wel iets voor hem als vertegenwoordiger van dat verhuurbedrijf. Over de prijs werden ze het snel eens, en garantie zat er niet op voor dat geld. De Opel verdween, de relatie met het verhuurbedrijf daarna wat bekoeld, maar mijn leasepa trok zich daar meestal weinig van aan. Hij leerde wel om zelf ook wat beter op te letten bij zaken doen met particulieren. Want die beduvelden de boel nog eerder dan die garagisten die hij kende. In mijn latere carriere in dat mooie vak maakte ik dat ook nog wel eens mee. Al was ik intussen wel door de wol geverfd. Die avond met die Opel nooit vergeten. Vandaar hier even gememoreerd…. (beelden: Yellowbird archief/Internet)

Japans en onbekend; Isuzu!

Japans en onbekend; Isuzu!

Voor veel mensen is de naam Isuzu wellicht volstrekt onbekend, maar het was juist dit merk dat als een van de eerste Japanse automerken Nederlandse kopers aan zich wist te binden.

Waarbij moet worden aangemerkt dat het toch vooral een fabrikant van bedrijfswagens was die ergens in de jaren vijftig startte met de productie van personenwagens. Dat waren in principe Britse Hillman’s waarvoor men de licentierechten verkreeg, maar later kwam men ook met eigen wagens. De Bellel was daarvan een voorbeeld. Verscheen in 1961 en was een flinke auto. Onder de motorkap een vierpitter met 2 liter inhoud en een top van 145km/u. Isuzu kwam er een jaar later al mee naar Nederland en trachtte de middenklasser hier te verkopen. Als taxi lukte dat nog wel, maar echt heel veel werden het er niet. De auto had dezelfde prijsstelling als een beetje grote Citroen, Volvo of zelfs Mercedes en daar hielden de meeste Nederlanders niet zo van. Daarbij kwam dat de auto, hoe goed ook, toch net even te veel twijfels opwekte bij kopers die meenden dat die Japanners eigenlijk geen auto’s konden bouwen toch??

Elders in Europa lukte het beter met de Bellel en enkele exemplaren van deze klassiekers zijn daar nog wel te vinden. Een betere toekomst was beschoren voor de kleinere Bellett. In 1963 op de markt gebracht had hij een 1,6 liter motor en was er naast in een klassieke sedanvorm ook als 2&2 Coupe, en kostte hij omgerekend naar Euro’s iets van 3,5 mille. In die tijd best concurrerend. Een echte Coupe-versie werd door Giugiaro ontworpen en oogde overtuigend. Er waren best wat kopers voor Isuzu te vinden en ik herinner me ze ook nog goed uit de jaren 60/70. Toch hield Isuzu niet vol. Het merk werd onderdeel van General Motors en dat besloot dat de Japanners zich moesten concentreren op bestel/vrachtwagens en de personenwagendivisie moesten opgeven.

Het merk Isuzu verdween dus met stille trom en liet een gat achter dat door concurrenten als Mazda, Nissan en Toyota met plezier werd ingevuld. Maar het verhaal van Isuzu is nog niet klaar. Het merk maakte later soms wagens voor andere GM-merken zoals Opel en Vauxhall. Zo was de Opel Frontera gewoon een Isuzu met een aantal wijzigingen. Ook wat Pickups van Isuzu kwamen zo via een omweg terecht bij kopers die geen idee hadden van de herkomst van hun auto. En het werd nog fraaier toen het Chinese merk Landwind ineens die Frontera kopieerde en naar Nederland bracht. Made in China met een indirecte link naar Japan. Al was die Chinees zo slecht in elkaar gestoken dat het bijna schandalig was. Maar dit terzijde. Isuzu is nog steeds actief.

En zal nog wel even doorgaan met haar bedrijfswagens….Maar personenwagens zijn nu schaars. Want af en toe lieten ze nog wel eens zien wat ze zoal in hun mars hadden. Zoals met de bijster fraaie Piazza sportcoupe uit 1982 die hier zeker een hit was geworden ware men als merk nog te koop geweest. Ook de Vehicross uit 2000 liet zien dat men het ontwerpen van spannende wagens nog niet verleerd was. Dat was een Crossover die nu, 20 jaar later, zo mee had gekund in het concurrentieveld van juist dit soort wagens. Een leuk maar onbekend merk dus. En als gezegd, pionier in ons land onder de Japanse automerken. (Beelden: archief/internet)