Onbekende Fransoos; Bernard!

Onbekende Fransoos; Bernard!

De meeste van mijn lezers hier zullen wel wat Franse automerken kunnen opnoemen. Citroen, Peugeot, Renault wellicht, maar van Bernard zullen de meesten hier niet of nooit hebben gehoord. Verbazing wekt dat allerminst. Het Franse truckmerk startte haar activiteiten in het jaar 1923, net een eeuw geleden dus, en hield het vol tot 1967. In de tussenliggende jaren fabriceerde het lichte en zware trucks, kiepwagens, opleggers en zo meer.

Men produceerde in Frankrijk eigen 4-cilinder benzinemotoren, en nam later in licentie gemaakte Amerikaanse zescilinders op in haar productiemodellen. Ook buschassis werden gebouwd met een vrij lage instaphoogte wat de Bernard als bus deed aanspreken bij het toenmalige publiek. In 1932 had Bernard al een vijfversnellingsbak met overdrive, hydraulische remmen en een automatisch smeersysteem voor het chassis.

Dieselmotoren haalde men uit Engeland (Gardner) en men experimenteerde al met driecilinder motoren voor haar lichte bestelwagens. Die waren zuiniger maar werden toch nog geen succes. Toen de oorlog uitbrak was Bernard best succesvol met haar 6-12 tons trucks die men na de Bevrijding weer opnieuw op de band zette om zo snel omzet te kunnen draaien.

De busproductie werd intussen gestaakt, trucks met vier of zes wielen werden de norm. Jaar na jaar kwam Bernard met nieuwe ontwikkelingen, zoals aluminium chassis voor de trucks van het merk, waardoor gewicht werd bespaard. Dikke 12 cilinderblokken en later turbo-gedreven V8 diesels maakten het merk best bijzonder. Dat gold ook voor de vormgeving. Die was ‘typisch Frans’ en dat was mede de reden dat je het merk in onze streken vrijwel nooit tegenkwam.

In de bestuurderscabines werden ronde en stijlloze voorruiten aangebracht, en ook dubbele koplampen met heel bijzondere behuizingen. Alles design en modern. 10-versnellingsbakken kwamen ook in het leveringsprogramma. In 1963 echter werd Bernard overgenomen door het Amerikaanse truckmerk Mack. Daardoor kwamen er trucks op de markt onder de merknaam Mack-Bernard. Maar het grote succes bleef uit en als eerder genoemd, in 1967 was het over en afgelopen. Wat bleef was de herinnering. Waarover ik met liefde berichtte… (Beelden: Internet)

Verliefd…

Hij wist het zeker….Zij was de enige waarop hij verliefd was, al kon hij dat gevoel niet zo goed benoemen. Dat paste niet bij hem. Hij hield ook van zijn moeder, van zijn pa wat minder, maar wel weer van de frisdranken die zijn pa verhandelde. Hij hield ook van lekker eten, vakanties, voetbal en ook een beetje van die hond van de overburen die altijd zo lief met hem wilde spelen als hij hem mocht uitlaten. Ja, zijn leven was echt op orde. Maar die ene, die mooie en vooral lieve jongedame. Met haar blonde haren, blauwe ogen, die leuke stem, die graag spelletjes met hem speelde. Die hem liet winnen als het moest, graag stoeide als het mocht. Hij had haar in de kerk ontmoet. En wist na een blik genoeg. Zij was de vrouw voor hem. Daarmee wilde hij zijn leven delen. Haar aanstekelijke lach maakte hem warm en vrolijk tegelijk, al kon hij die gevoelens dan nog geen plekje geven. Hij wist intussen wie haar familie was, ze kwam uit een wat duurdere wijk van het kleine stadje waar ze woonden en haar vader was bij de politie. Dus hield hij zich in als hij met haar buiten liep. Want je wist immers maar nooit….voor je het door had kreeg je een slechte naam en werd je nagewezen in de straten en mocht hij haar niet meer ontmoeten. Het leven is best ingewikkeld als je twaalf bent en jouw toekomstige vrouw intussen 14 geworden……

Kasteel aan de Angstel…

Kasteel aan de Angstel…

Bij een toevallige rit via via naar onze thuisbasis onlangs, ontdekten we onderweg ineens een kasteel waarvan wij het bestaan al die jaren nooit eerder hadden ontdekt.

OK, het ligt wat verscholen, het kent geen grote militaire geschiedenis wellicht zoals die meestal in de vaderlandse boeken op dat gebied werd opgetekend, maar toch de moeite van het vermelden waard. Kasteel Loenersloot gaat dit blog over. Prachtig gelegen aan de op dat punt vrij smalle Angstel, de verbinding tussen Amstel en Vecht, werd dat kasteel al in de 13e eeuw op de kaart van onze historie ingetekend. In eerste instantie bouwde men slechts een verdedigingstoren, in de loop van de eeuwen die volgden werden diverse families eigenaar van die toren en bijbehorende gebouwen, maar pas in de 19e eeuw voorzag men de toren van kantelen en werd het aanpalende kasteel tot wat het nu is. Met de bossen er omheen werd het geheel een prachtige buitenplaats waar je als bezoeker ook deels in mag wandelen.

De adelijke familie die het kasteel ooit als laatste bewoonde droeg het in 1985 over aan een Stichting die het beheer van slot en omgeving op zich zou nemen. Sinds 2011 is het beheer van dat hele spulletje in handen van de Stichting Utrechts Landschap welke haar taken gezien de staat waarin alles verkeert zeer serieus neemt. Zo is het Kasteel intussen een beschermd monument en mag je er op gezette tijden even een kijkje nemen, uiteraard met een gids als begeleiding. Over de eventuele militaire geschiedenis van het Kasteel kon ik niet zoveel vinden. Het lag ooit aan die toch best belangrijke vaarweg tussen Amsterdam en Utrecht, als je nu in de omgeving kijkt zie je alleen maar provinciale en snelwegen in de omgeving.

Het Kasteel ligt ook op steenworp afstand van de spoorlijn tussen die twee grote steden en het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op ongeveer dezelfde afstand ten oosten van het landgoed. Juist dat maakt het Kasteel dat wij nu ontdekten tot zoiets bijzonders. Omsloten door bomen en struiken is het in de zomer vrijwel niet te zien vanaf de weg of het water, al hebben de bootbezitters die de Angstel afvaren (niet te grote plezierscheepjes kunnen met passen en meten onder de voor het kasteel gelegen ophaalbruggetje door) wellicht een net even beter zicht op het perceel. Hoe dan ook, een mij tot recent onbekend Kasteel dat ik met veel plezier bekeek en daarna in een blogverslagje hier neerzette. Het ligt aan de Rijksstraatweg in Loenersloot, niet te ver van de Provinciale Weg N201 Hilversum-Haarlem. (beelden: eigen archief)

Japans en onbekend; Isuzu!

Japans en onbekend; Isuzu!

Voor veel mensen is de naam Isuzu wellicht volstrekt onbekend, maar het was juist dit merk dat als een van de eerste Japanse automerken Nederlandse kopers aan zich wist te binden.

Waarbij moet worden aangemerkt dat het toch vooral een fabrikant van bedrijfswagens was die ergens in de jaren vijftig startte met de productie van personenwagens. Dat waren in principe Britse Hillman’s waarvoor men de licentierechten verkreeg, maar later kwam men ook met eigen wagens. De Bellel was daarvan een voorbeeld. Verscheen in 1961 en was een flinke auto. Onder de motorkap een vierpitter met 2 liter inhoud en een top van 145km/u. Isuzu kwam er een jaar later al mee naar Nederland en trachtte de middenklasser hier te verkopen. Als taxi lukte dat nog wel, maar echt heel veel werden het er niet. De auto had dezelfde prijsstelling als een beetje grote Citroen, Volvo of zelfs Mercedes en daar hielden de meeste Nederlanders niet zo van. Daarbij kwam dat de auto, hoe goed ook, toch net even te veel twijfels opwekte bij kopers die meenden dat die Japanners eigenlijk geen auto’s konden bouwen toch??

Elders in Europa lukte het beter met de Bellel en enkele exemplaren van deze klassiekers zijn daar nog wel te vinden. Een betere toekomst was beschoren voor de kleinere Bellett. In 1963 op de markt gebracht had hij een 1,6 liter motor en was er naast in een klassieke sedanvorm ook als 2&2 Coupe, en kostte hij omgerekend naar Euro’s iets van 3,5 mille. In die tijd best concurrerend. Een echte Coupe-versie werd door Giugiaro ontworpen en oogde overtuigend. Er waren best wat kopers voor Isuzu te vinden en ik herinner me ze ook nog goed uit de jaren 60/70. Toch hield Isuzu niet vol. Het merk werd onderdeel van General Motors en dat besloot dat de Japanners zich moesten concentreren op bestel/vrachtwagens en de personenwagendivisie moesten opgeven.

Het merk Isuzu verdween dus met stille trom en liet een gat achter dat door concurrenten als Mazda, Nissan en Toyota met plezier werd ingevuld. Maar het verhaal van Isuzu is nog niet klaar. Het merk maakte later soms wagens voor andere GM-merken zoals Opel en Vauxhall. Zo was de Opel Frontera gewoon een Isuzu met een aantal wijzigingen. Ook wat Pickups van Isuzu kwamen zo via een omweg terecht bij kopers die geen idee hadden van de herkomst van hun auto. En het werd nog fraaier toen het Chinese merk Landwind ineens die Frontera kopieerde en naar Nederland bracht. Made in China met een indirecte link naar Japan. Al was die Chinees zo slecht in elkaar gestoken dat het bijna schandalig was. Maar dit terzijde. Isuzu is nog steeds actief.

En zal nog wel even doorgaan met haar bedrijfswagens….Maar personenwagens zijn nu schaars. Want af en toe lieten ze nog wel eens zien wat ze zoal in hun mars hadden. Zoals met de bijster fraaie Piazza sportcoupe uit 1982 die hier zeker een hit was geworden ware men als merk nog te koop geweest. Ook de Vehicross uit 2000 liet zien dat men het ontwerpen van spannende wagens nog niet verleerd was. Dat was een Crossover die nu, 20 jaar later, zo mee had gekund in het concurrentieveld van juist dit soort wagens. Een leuk maar onbekend merk dus. En als gezegd, pionier in ons land onder de Japanse automerken. (Beelden: archief/internet)

Zoeken met een lampje….Checker!

De kans dat de gemiddelde lezer hier een auto van dit merk tegenkomt onderweg is buitengewoon klein. En toch rijden er wel een paar in Nederland rond. Checker’s. Vaak hoekig gevormde enorm ruime wagens die met name in de V.S. veelvuldig als taxi werden ingezet. Gebouwd door een fabrikant die haar wortels had liggen in Kalamazoo Michigan en vooral bekend werd door de geleverde taxi’s. Vandaar die specifieke vormgeving en ruimte. Pas na de oorlog verschenen twee van haar succesmodellen, de Superba en de Marathon. Wagens die je als je wilde ook voor prive-gebruik kon bestellen, maar dat was dan wel voorbehouden aan liefhebbers.

De meeste (met name Marathons)Checkers gingen dus als taxi aan de slag. Vrijwel onverwoestbaar sterk gemaakt en simpel van onderhoud. Door de relatief hoge deuren en vierkante vormen was in- en uitstappen geen enkel probleem en sommige van deze taxi’s vervoerden 8 personen tegelijk. Tot 1965 zaten er door vliegtuigmotorbouwer Continental geleverde zescilinderblokken in, later kwamen diverse motoren van Chevrolet in het vooronder. De wagens bleken zo praktisch en ook gevraagd, dat Checker ze gewoon jarenlang bleef bouwen, zonder al te veel wijzigingen. Vaak een opmaat voor succes in autoland. Zelfde zag je bij de taxi’s van Austin en Toyota. De Marathon van Checker is zo sterk dat er heel wat van die wagens onder zware omstandigheden toch gewoon 1 miljoen kilometers mee gingen.

Checker nutte dat succes verder uit door er een limousine van te maken die typerend is voor de Amerikaanse leefstijl. Een verbouwde versie werd een stationcar en een daaruit afgeleide versie noemde men Aerobus, gebruikt voor het vervoer van passagiers en bagage tussen hotels en vliegvelden. Nadat de Checker Marathon toch uiteindelijk moest worden afgelost kwamen exemplaren met niet al te veel kilometers op de teller nog wel eens onze kant op en werden dan ingezet voor trouwerijen of als feesttaxi’s. Maakte de Checker’s niks uit, ze reden gewoon nog vele kilometers veilig verder. En de vormgeving maakt velen die er een zien nostalgisch. Zo ziet een Amerikaanse klassieker er uit. Zo ook een goed ontworpen taxi. Tegenwoordig is het stil bij het merk. Vermoedelijk staan de oude productiehallen leeg en verlaten in dat provinciale Michigan. (Beelden: Internet)

Anonieme liefdes….

Juist vandaag zitten weer heel wat mensen ofwel te smachten om een blijk van waardering vanuit onbekende hoek, dan wel met vraagtekens omdat juist zij zijn uitverkoren een kaartje of andere blijk van adoratie te hebben ontvangen van een anonieme aanbidder die zich verschuilt achter de naam ‘Valentijn’. Opmerkelijk fenomeen. Mensen die elkaar de liefde verklaren maar dat ofwel doen door middel van bloemen of kaarten, maar zelden in woord of daad. Die broeiende geheime liefde daar gelaten natuurlijk. Valentijnsdag is het dus, juist vandaag als ik dit blogverhaaltje dicht. En omdat het een uit de VS overgewaaid fenomeen betreft toch maar eens gedoken in de krochten van de geschiedschrijving om erachter te komen waar dit toch vandaan komt. Volgens die geschiedenis stamt het fenomeen al van heel lang geleden.

Uit de tijd van de Romeinse keizer Claudius II die met tegenstanders minder zacht om sprong dan we in onze tijden wel eens neigen te doen. Je kop ging er af als je tegen de keizer optrad of dingen deed die niet waren toegestaan volgens toenmalig recht. Zo was het redden van Christenen niet een van de meest populaire aangelegenheden voor deze keizer en zijn achterban en dat kon dus leiden tot gevangenis en erger. Vanuit die gevangenis schreef indertijd ene Valentijn brieven aan zijn jonge minnares, naar verluid ook nog eens de dochter van zijn bewaker. De naam Valentijn was zodanig gekozen dat die vader bij ontdekking geen idee had om wie het zou gaan. Anders had hij de gevangene vermoedelijk zelf aan het zwaard geregen. Een romantische figuur dus. En omdat hij dit zo was kreeg hij in de donkere Middeleeuwen waar zoveel progressieve mensen anno 2020 naar terug lijken te verlangen, extra aandacht en werd al snel gezien als een van de grote Heiligen in katholiek Europa.

Die 14e februari werd in die jaren ook uitgeroepen tot officiële sterfdag van Valentijn, of dit klopt is lastig achterhalen bij iemand die anoniem verkeerde met iemand van het andere geslacht. Met de emigratie naar het vrije land Amerika ging ook dit fenomeen mee en vormde zich om tot het begrip dat we nu een beetje leren kennen in onze lage landen. Blijken van liefde voor iemand die we willen omarmen maar niet durven aanraken. Of bevestiging van liefde voor de ander die ons leven verrijkt. Uiteraard goed bedoeld, en niet bestemd voor de zogeheten stalkers die obsessief bezig zijn iemand voor zich in te palmen. Of voor Don Juan die meerdere dames aan zijn degen zou willen rijgen als hij de kans kreeg. En dit alles overdrachtelijk bedoeld uiteraard. Nee, dan maar een kaartje….Vanuit de gedachte dat lieve mensen even aandacht verdienen. Dus bij deze voor u allen……Fijne Valentijnsdag en bedenk dat ik dit schreef vanuit de gedachte dat jullie, lezers of lezeressen, mij allemaal even lief zijn….

Leven met de vliegende pijl – 9 – Hundie!

In die jaren waaraan ik nu even refereer, zo tussen 1980-82, verging het ons dealerbedrijf dus wat minder goed. We waren dealer van het Tsjechische automerk met die lange traditie, maar de bevooroordeelde pers fakkelde zowat bij elke rijtest alles af wat die Tsjechen zoal produceerden. Dat was wellicht voor een deel nog te verklaren, maar het werd me een aantal jaren later duidelijk dat er indertijd achter de schermen ook wat rekeningen werden vereffend met vertegenwoordigers bij de toenmalige importeur door de mannen die zichzelf zagen als ‘goden’ in dat vakgebied. Het zichzelf autojournalist noemende volk had ook commerciele belangen. Geen advertenties, geen goede pers! Zo simpel was het. Als dealer moest je intussen toch wat, dus we zochten naar expansie via andere kanalen. En op dat moment in de tijd kwamen we dus in contact met dat automerk wat we nu, anno 2018, allemaal zo goed kennen. Ik had er indertijd zelf nog nooit van gehoord toen de eerste vertegenwoordigers van wat later de importeur zou worden, voor ons bedrijf stopten.

Het bordeel paarse interieur en de beperkte binnenruimte nam je uiteindelijk dan maar op de koop toe. We zagen er toch wel iets in en gingen in zee met de nieuwe importeur. Die was zelf gezeteld in een piepklein kantoor achter een caravanhandel in Leidschendam, maar de sfeer was er goed en de service vriendelijk. Al snel stonden de Koreaantjes in onze showroom en reden we rond in een demonstratiewagen. Wat lastiger bleek, voor de meeste Nederlanders was die naam even onbekend, maar meteen ook onuitsprekelijk.

Wij zelf maakten er Hie Joen Dai van, maar onze collega-dealer in Amsterdam-Centrum noemde zijn nieuwe merk Joen Dee en de Koreanen spraken het uit als Oendee of zo. Gelukkig heette dat eerste model dat ze jaren zouden voeren gewoon Pony en dat was voor veel mensen wel uit te spreken. Tot die ene keer dat er een plat Amsterdams sprekende potentiele koper binnen stapte en mij op luide toon vertelde dat hij wel eens wilde proefrijden in een ‘Hundie Ponnie’. Kijk, toen wisten we dat er nog heel veel werk te verrichten viel. Het succes en zeker de winst werd ons uiteindelijk niet gegund met en door Hyundai. De match was er na een paar jaar niet meer toen het merk naar een nieuwe importeur overging en die daarop aan het redelijke grote dealerkorps van die eerste paar jaar zulke eisen stelde dat wij daaraan gewoon niet konden maar vooral ook niet wilden voldoen. Intussen waren we wel veel wijzer geworden. En ik leerde zelf in die jaren dat als je klanten iets wilt verkopen de naam van het merk tenminste herkenbaar en uitspreekbaar moet zijn en de communicatie op dit punt overduidelijk. Maar als pioniers waren we daar toen nog lang niet zo mee bezig. Maar mijn creativiteit op marketinggebied wel gewekt. Wordt vervolgd op 09-09 a.s. (Foto’s: Yellowbird Photo – Alle teksten zijn eigendom van de auteur) 

 

Rotterdamse crooner…

Rotterdam bracht een stel grootheden voort in de muziekwereld, waarvan Anita Meijer en Lee Towers wel de meest aansprekende zijn. Lee Towers had het geluk dat hij enorm werd gepromoot door wijlen Willem Duys. De zingende kraandrijver en zo meer. Imago is vaak iets anders dan realiteit. Maar Rotterdam kende nog een paar grootheden op muzikaal gebied. Een daarvan is de inmiddels al weer zes jaar geleden overleden Wim Koopmans. Een zanger die je het beste zou kunnen omschrijven als een echte crooner. Een man die de grote Amerikaanse zangers van toen als voorbeeld nam en daar en echt eigen tintje aan toevoegde. Opvallend doordat hij zijn repertoire zong met een duidelijk slissende S. Man uit een bekend gezin, want volle neef van Corrie van Gorp en achterneef van Rudi Koopmans. Daar deelde hij niet alleen zijn artistieke talent mee, maar zeker ook zijn passie voor boksen. Deed hij 25 jaar lang. Man uit een muzikaal gezin ook. Leerde het vak niet alleen van zijn vader, maar ook bij de oer-Amsterdammer, Willy Alberti. Koopmans zag zijn inspiratie vooral in grote namen als Tony Bennett en Frank Sinatra en kon zich qua timbre aardig meten met die lui. En toch…In ons land veel minder bekend dan die zingende kraandrijver. Verschil in aanpak, en daardoor minder erkend. Waarbij hij toch niet bepaald met de verkeerde mensen omging.

Naast Alberti waren daar toch maar mooi Rita Reys en Pim Jacobs. Later ook Pia Beck en zelfs Willem Duys. Die gaf wel wat aandacht aan Koopmans, maar nooit met 100% inzet zoals bij Lee Towers. Ooit werd zijn song L.O.V.E. gezien als de beste uitvoering van de wereld. Hij trad op tijdens het North Sea Jazz Festival, in het nieuwe Luxor, de Doelen en zelfs Ahoy (acht dagen aan een). Grote erkenning kwam van Andre Hazes die vond dat Koopmans echt een heel grote was in zijn genre en te weinig erkenning kreeg. Wat ook zo was. Ergens aan het begin van deze eeuw werd Koopmans eigenaar van zijn eigen jazzclub in Rotterdam; Bird! En ook nog een winkel op jazzgebied, welke hij samen met zijn vrouw Gina runde. Helaas haalde zijn gezondheid hem in. Een herseninfarct maakte een einde aan zijn carriere. Nieuwe platenplannen moesten in de ijskast, want zingen was er niet meer bij. Op 7 maart 2012 overleed hij. 71 jaar oud slechts. En ik denk dat veel mensen zijn naam niets (meer) zegt. Zoals het veel artiesten gaat tegenwoordig. Groot geworden door klein te blijven. En anno 2018 is juist groot doen al ben je nog zo klein meer in de mode. Vandaar dat ik als Amsterdammer even een stukje Rotterdamse geschiedenis voor u als lezer naar boven haalde. https://www.muziekweb.nl/Link/HDX8079/The-best-of-Wim-Koopmans-American-songbook

Het belang van ego!

Volgens van Dale staat het begrip ego voor een (stevig) gevoel van eigenwaarde. Als iets gegroeid is de afgelopen jaren dan juist dat! Vrijwel iedereen lijdt aan een steeds maar groeiend ego zo lijkt het. De selfiecultuur geeft dat al goed weer, maar zeker ook de uitingen in sociale en andere media. Mensen oreren vooral over zichzelf en zien zich daarbij als het centrum van de wereld. Het feit alleen al dat ik mij in een kring van mensen mag bewegen die op sociale media of eigen blog actief zijn bewijst de stelling. Wie geen last heeft van een te vergroot ego laat zich daar niet gelden. Er is uiteraard enig verschil in de manier van uiten. Zo lijkt Twitter op een soort open riool waar iedere zichzelf als heel belangrijk mens profilerende medeburger een reactie geeft op zaken die hem/haar al dan niet bevallen. Veelal in termen die men in normale gesprekken niet zou uiten. Maar ook de reactiekaders bij de traditionele media die zich op het www uiten worden vaak bevolkt door mensen die de eerste beginselen van fatsoen uit het oog zijn verloren en alleen maar bezig zijn met de wedstrijd wie de meeste beledigingen kan stoppen in een paar korte zinnen. Soms gaat men vanuit dat ego zo ver dat er ook wordt bedreigd.

Hoe dat werkt kunnen de ‘slachtoffers’ je feilloos uitleggen. Wie een stevige mening verkondigt moet overigens niet raar kijken dat er altijd lieden zijn die menen dat je benen breken of dat een of andere ernstige ziekte jou en je familie moge treffen het beste antwoord is op wat jij zoal durft te verkondigen. Overigens zonder dat ik nu meteen dadergroepen aanwijs hoor. Ik heb op dat punt met enige verbijstering gelezen wat voor- en tegenstanders van Zwarte Piet elkaar toewensen. Het is beneden elk peil. Maar het ego van de schrijvers werd er vermoedelijk wel door gestreeld. Ego is ook in de politiek van toepassing. En er zijn politici die daarvan leven. Hun ego steekt boven de middelmaat uit en zij hebben naar eigen idee de waarheid in pacht. Denk aan figuren als Pechtold of Klaver, maar ook nieuwkomer Baudet kan er wat van. Het zal bij het spel horen in die beroepsgroep, maar soms is dat gedrag echt stuitend. Ik stel mij altijd voor hoe ik met deze mensen zou omgaan in een meer normale werksituatie bij een commercieel bedrijf. Er zou zeer stevig worden gesproken met dit soort types. Echt in de smaak vallen ze maar zelden.

Ook in de schijnwereld van de  TV maak je ze mee. De ‘nulmensen’ die als zelf benoemde BN-ers verhalen vertellen die niet interessant zijn maar voor hen de ultieme uiting van hun eigen gevoel van waarde. Zij doen er toe en ze krijgen het platform om hun wonderlijke meningen of adviezen te spuien. Ik heb zelf daarom maar het  begrip nulmensen geintroduceerd voor die types. Veelal afkomstig uit de kringen van DWDD maar ook bij RTL kent men dit soort lieden. Ze worden gekatapulteerd richting het ‘gewone publiek’ alsof ze de Messias zelf zijn. Waarbij je wellicht moet nadenken over hoe die volgens de media van het jaar 30 van onze jaartelling zelf zijn PR verzorgde en zijn ego dienstbaar maakte aan de mensheid van toen. Wijsheid, en dan bedoel ik de puurste soort, is zelden voorbehouden aan mensen met een groot ego. Het is het een of het ander, samen gaat dat zelden. Nou ja, een enkele keer, zoals bij mij. Maar dat weet u als lezer intussen wel…

Mini-Rusje….de Oka!

Had ik het vorige zondag over een auto uit de Oekraine die we hier zelden of nooit hebben gezien, dit keer ga ik het met u hebben over een mini-autootje uit Rusland, de Oka. Een auto die vergelijkbaar was met de uit Japan afkomstige Suzuki Alto, Daihatsu Cuore of soortgelijke karretjes. Hier gezien als regionale auto’s met veel ruimte en een relatief groot vermogen, in Rusland in eerste instantie toch aangeduid als invalidenwagens. Dat kwam voort uit het tijdperk waarin ze werden ontwikkeld. Toen was nog sprake van de Sovjet-Unie en binnen dat grote land was een echte auto toch groot en zwaar en kon tegen een stootje. De Oka werd aan het begin van de jaren tachtig ontwikkeld en kwam als opvolger op de markt voor een onaantrekkelijk vehikel dat als S03D bekend stond. De nieuwe Oka kreeg een tweecilinder motor voorin (in feite een halve Lada-motor) en kreeg voorwielaandrijving wat in de Sovjet-Unie een primeur was.

De styling van de Oka was gebaseerd op die van de toenmalige kleine Fiat’s en die eerder genoemde Japanse kei cars, wat zorgde dat het ding er aardig modern uitzag en van binnen ruimte bood aan twee volwassenen met twee kinderen op de achterbank. Grappig genoeg bedachten de ontwerpers van de auto dat ze geen schijn van kans maakten tegenover de concurrentie, maar toen men na afloop van de productie de balans opmaakt bleek dat er een dikke 700.000 Oka’s waren gebouwd en verkocht. Daarbij werd er al in 1989 een elektrische variant uitgedacht die jarenlang de enige in serie gebouwde elektrische auto ter wereld was. Met volle batterijen reed je er anno 1989 al 100km ver mee. De Oka werd uiteindelijk gebouwd in de fabriek van VAZ, dezelfde die ook Lada’s produceerde. Vandaar dat de kleine auto een tijdlang onder dat logo (Lada) werd uitgebracht.

Later werden ze gebouwd op andere plekken in de Sovjet-Unie zoals gebruikelijk in de autofabricage van dat grote land. Ook in Azerbaijan zette men de Oka in elkaar. De Oka werd gebouwd tot 2008 en toen zaten er intussen Chinese tweepitters onder de kap die voldeden aan de Euro2 normen. Afgeleide versies verschenen er ook van. Zoals een Pickupje en een versie met een dichte laadbak achter. De laatste uitvoeringen haalden 125km/u, hadden 33 pk’s beschikbaar en verbruikten een keurige liter benzine op 27 km gereden afstand. Geen wonder dat die kleine dingen best populair waren in het thuisland en aanverwante staten. Mij is niets bekend over eventuele export van Oka’s naar het westen. Gek genoeg kwam ik ze ook nooit tegen in de landen van het vroegere Oostblok. Kennelijk waren daar de eigen fabrikaten veel populairder. Jammer eigenlijk, want die Oka was best een bijzonder ding. Maar intussen zijn we hem helemaal vergeten. Tot ik er tegenaan liep en dacht dat het wel aardig zou zijn om er wat over te schrijven hier. U wilt me wel vergeven…(Beelden: Internet)