
Ik heb al eens eerder geschreven over dat wonderlijke in twee delen gescheurde land Korea. Dit keer doe ik het nog eens aan de hand van een echt fantastisch goede Duitse uitgave onder de titel ‘KOREA – 1950-53 – Krieg der Strahlflugzeuge’ geschreven door Horst W.Laumanns. Een uitgave van Motor buch Verlag uit 2023 en door mij gekocht in april dit jaar. Los van het voor de hand liggende verhaal over die bloedige oorlog die intussen 75 jaar geleden begon tussen de communisten en het toen nog vrije zuiden van het land dat werd verdedigd door de VS, vertelt het boek ook het nodige over de geschiedenis en cultuur van Korea door de vele eeuwen heen. Want volgens de geschiedschrijving van het gebied is dat daar al ruim een half miljoen jaren oud als Korea als land door dit enorme conflict op de kaart werd gezet. En was het voor WO2 al ruim een eeuw lang volkomen onderworpen aan de grillen van een wrede Japanse bezettingsmacht.

Tel daarbij ook even op de grote invloed van China dat als noorderbuur zo het e.e.a. uit zijn buurland wilde halen. Een Keizerrijk zonder echte macht, waar bevolking speelbal is van de geopolitieke gebeurtenissen. Dat leidde ook tot wat we nu de Koreaanse oorlog noemen. Het boek beschrijft de aanleiding, de eerste terughoudendheid van de VS dat niet opnieuw in een conflict wil worden gezogen (waar kennen we dat van anno 2025).

Maar nadat zowel China als de Sovjet-Unie zoveel troepen en materieel leveren dat het zuiden compleet wordt overlopen treedt Amerika ook op en stuurt extra troepen. De oorlog is dan pas echt begonnen. De Noord-Koreanen vallen aan met steun van China en de Sovjets, de Amerikanen mobiliseren via de VN ook andere westerse landen. Het VK, Australie, de Belgen, en ook Nederland sturen troepen. Dat kan allemaal niet voorkomen dat de geallieerden op enig moment worden teruggedreven tot een klein stukje land rond een havenhoofd in het zuiden. De VS sturen daarop Douglas McArthur, een ijzervreter uit WO2, generaal met een grote naam en faam.

Die bedenkt een list en laat een stevige hoeveelheid troepen en materieel landen aan de andere kant van het land waar de Noordkoreanen het niet verwachten. En dat zorgt voor een slachtpartij onder de communisten die zelf ook stevig huis hielden (genocide)in door hen bezet gebied. De luchtoorlog ontstond pas echt toen McArthur besloot om alle troepen van de vijand inclusief hun bases en steden plat te bombarderen. De B29’s van de Amerikanen werden echter op enig moment onderschept door een nieuwe straaljager van de Russen, waar weliswaar Noordkoreaanse kentekens op stonden maar die werd gevlogen door Sovjet-piloten of hun Chinese collegae.

De meeste westerse vliegtuigen, ook de moderne straaljagers van toen, konden niet op tegen de nieuwe Mig 15’s en het duurde tot de Amerikanen hun eigen echte antwoord het oorlogstheater in stuurden, de North American F86 Sabre, waarna het evenwicht kon worden hersteld. Intussen kwamen er van beide zijden steeds meer troepen naar Korea en ging het front op en neer. Beide partijen wonnen en verloren terrein. Het geallieerde overwicht aan bommenwerpers en ook oorlogsschepen was hierbij overigens een belangrijke factor.

McArthur vroeg op enig moment zelfs om atoombommen. Want daarmee zou hij het slagveld in een klap kunnen beslechten in zijn voordeel. De politieke leiding in Washington, nog steeds beduusd van het effect van die wapens in Japan, verving de keiharde generaal door iemand met iets gematigder opvattingen. Deze verschrikkelijke oorlog duurde nog tot 1953. Daarna werd besloten tot een wapenstilstand waarbij de 38e breedtegraad demarcatielijn werd die Noord en Zuid van elkaar moest scheiden. Dat lukte tot op de dag van vandaag al ziet het Noorden zich nog steeds als in staat van oorlog met het Zuiden, Amerika en vooral ook Japan. Het land lag in puin, de heropbouw verliep aan beide zijden van de grens op een volkomen eigen wijze. Het Zuiden nu een florerende industriele staat waar technologie en economie samengaan met een redelijke vorm van democratie. Daar valt bij het regime aan de andere kant van de grens niets van te bespeuren. De familie Kim is daar dictatoriaal aanwezig en het land een Stalinistische voorbeeldstaat. Tegenspraak en vrijheid niet geduld en ontwikkeling van wapens belangrijker dan het welzijn van het zo gekwelde eigen volk. Hoe dan ook, dit boek heeft me weer veel geleerd. Ik verslond het met plezier. (ISDN 978 3613 045330) Het is in het Duits geschreven. Dat moet je dus wel beheersen. Anders wordt het plaatjes kijken, want daar staat het boek vol mee. Aanrader! (beelden: archief/internet)


































Als het gaat om de smaak van automobilisten in ons land, laten we wel zijn, die wordt maar voor een deel bepaald door de particulier, zeker ook door leaserijders, blijkt dat men gek is op Made in Germany. Niet onterecht natuurlijk. Want de meeste merken die daaronder vallen zitten op veel terreinen op de eerste rij qua kwaliteit, comfort, luxe en veiligheid. We zijn er gek op, en dit al jaren. Van alle verkochte nieuwe auto’s in ons land was vorig jaar 37% Duits. Mercedes, Audi, BMW, Volkswagen, Opel, we zijn er gek op. En dat was eigenlijk al vrij snel na de oorlog zo. Want die Duitsers snappen veel van wat de gemiddelde automobilist zoal zoekt in zijn vervoermiddel. Maar vooral de betrouwbaarheid die spreekwoordelijk is voor een Duitse auto, sprak aan. Plus de relatief hoge inruilprijzen nog steeds.

Op plek drie, Japan. Vrijwel constant rond de 15% marktaandeel voor alle merken. En die merken hebben tegenwoordig veelal een wat grillige modelpolitiek en een breed gamma. Japanse auto’s zijn ook niet meer per definitie goedkoop. Je valt nu voor uiterlijk, uitrusting, techniek of baseert je keuze op ervaringen in de praktijk.
Een soortgelijke situatie zien we bij de Koreanen. In principe kent men uit die hoek twee grote merken, Hyundai en haar dochter KIA, een enkeling zal ook Ssangyong nog kunnen noemen. Koreaanse merken doen na wat de Japanners 50 jaar eerder deden. Op prijs en uitrusting trachten te scoren, maar sinds de invoering van EuroNCAP-botsproeven en de wens om op fatsoenlijke stoelen te kunnen zitten in zulke auto’s, zijn de prijzen bepaald niet meer laag te noemen. Fatsoenlijke auto’s zijn het veelal wel en de kwaliteit begint aardig op te lopen. Maar veel merkgevoel stralen die merken nog steeds niet uit. Je koopt er vaak een die je leuk vindt of aantrekkelijk lijkt qua uitrusting, dan wel om de nieuwe milieuvriendelijke aandrijftechniek. Enorm gegroeid is het aandeel Amerikanen in ons land. Vorig jaar steeg dat van 2,2% naar 7,2. En waar kwam dat door? Tesla! Fiscale voordelen op hun Model 3 zorgen voor flinke aantallen registraties. Of dat zo blijft? Ik betwijfel het.
Waaronder dan ook nog Alfa-Romeo moet worden geteld. Niks meer van over. De ware liefhebber zal er voor blijven gaan en al het andere maar saai noemen, maar het zegt toch wel iets over de veranderend markt. Lancia totaal verdwenen, Ferrari alleen voor de echt rijken, net als Lamborghini of Maserati. Liefhebbersauto’s. En dat is best kniezen. Zeker als je ziet dat een vroeger submerk van Fiat, SEAT nu in haar eentje bij ons twee keer zoveel auto’s verkoopt als het vroegere moederbedrijf. Het kan dus verkeren. Zeker in de marges….(Beelden: Yellowbird archief)
Vraag iemand als uw meninggever aan welke auto hij nou heel speciale herinneringen hebt en je krijgt al snel als antwoord….de Chevrolet Impala van 1959. Een auto met dusdanig fraaie lijnen en vleugels op de achterkant die nog het meest leken op sierlijk gevormde strijkplanken dat je er wel verliefd op moest worden. Maar jaren eerder had mijn ooit hier beschreven ‘Ome Leo’ al een geweldig fraaie Stylemaster uit 1948 (zie ook: Leven met de Vliegende Pijl deel 1a -1-7-18)waarmee we vaak als gezin met hem samen naar Limburg reisden. Chevrolets waren na de oorlog ook aardig talrijk in ons land. Ze waren groot, kostten niet te veel en benzine was nog aardig betaalbaar. Daarbij waren ze goed leverbaar en door de bevrijding populair.
Het merk zelf stamt qua afkomst al uit 1911 en werd kort daarna overgenomen door General Motors. Het werd door de jaren heen eigenlijk constant gezien als rechtstreekse concurrent voor Ford. Voor de oorlog keurig nette wagens die o.a. door doktoren en juristen werd gebruikt, na de oorlog door een veel breder publiek. Als je nu ziet welke wagens dat merk voortbracht is het ongekend dat het tegenwoordig compleet van de markt is verdwenen. General Motors nutte het door de crisis compleet uit en ging zelfs zo ver dat het Koreaanse Daewoo’s als Chevrolets ging vermarkten.
Voor de ware liefhebber is het toch het merk van de grote wagens, met een zoemende V8 voorin en elk jaar een nieuw aangepast model. Van de BelAir, via de Impala naar de Corvair, waarbij de motor voor de verandering achterin was gezet om ze de concurrentie met VW aan te kunnen. Het werd een mislukking al werden er toch enorme aantallen van gebouwd en verkocht. Maar het imago werd door sommige critici bijna compleet de grond in geboord. Chevelle en Caprice poetsten dat imago later weer op. Zeker ook in ons land waar deze wagens vaak werden gebruikt als taxi of onderdeel van een bruidsstoet of uitvaart.
Bij de Caprice uit 1977 kon je al kiezen uit verschillende motoren en kreeg je auto een met een geweldige bouwkwaliteit, enorme ruimte, en een gewicht dat soms bijna 2 ton haalde. Voor ons Europeanen die toen nog in piepklein en goedkoop geloofden was dat even wennen. De verkopen namen ook nog wat af omdat de oliecrisis van 1973 de literprijzen voor benzine omhoog stuwden en voor Amerikaanse benzineslurpers lastig bleek te zijn. Vanaf de jaren tachtig kwam Chevrolet met compactere wagens met een lager gewicht en nam men soms zelfs een viercilindermotor voor lief. Mits je geen Camaro of Corvette kocht want die waren bedoeld voor het uitbouwen van een sportieve imago en ook om je te onderscheiden van de massa. Wat aardig lukte. De foute marketingtruc om Chevrolets uit Korea te gaan verkopen of onder de merknaam Opel uit te brengen heeft het merk geen goed gedaan. Jammer maar helaas.
En dus is het nu vrijwel volledig verdwenen van de Europese en ook Nederlandse markten. In de VS zelf nog steeds aardig verkocht. Met grote SUV’s, Pickup’s en die lijn sportieve wagens natuurlijk net zo bekend als revolutionaire maar toch wat geflopte elektrische Volt/Bolt. Maar toch een merk dat er zijn mag. Al was het maar om die mooie herinneringen aan die Chevy’s waar ik zelf nog eens in werd vervoerd…..(Foto’s: Yellowbird archief)
In die jaren waaraan ik nu even refereer, zo tussen 1980-82, verging het ons dealerbedrijf dus wat minder goed. We waren dealer van het Tsjechische automerk met die lange traditie, maar de bevooroordeelde pers fakkelde zowat bij elke rijtest alles af wat die Tsjechen zoal produceerden. Dat was wellicht voor een deel nog te verklaren, maar het werd me een aantal jaren later duidelijk dat er indertijd achter de schermen ook wat rekeningen werden vereffend met vertegenwoordigers bij de toenmalige importeur door de mannen die zichzelf zagen als ‘goden’ in dat vakgebied. Het zichzelf autojournalist noemende volk had ook commerciele belangen. Geen advertenties, geen goede pers! Zo simpel was het. Als dealer moest je intussen toch wat, dus we zochten naar expansie via andere kanalen. En op dat moment in de tijd kwamen we dus in contact met dat automerk wat we nu, anno 2018, allemaal zo goed kennen. Ik had er indertijd zelf nog nooit van gehoord toen de eerste vertegenwoordigers van wat later de importeur zou worden, voor ons bedrijf stopten.
Het bordeel paarse interieur en de beperkte binnenruimte nam je uiteindelijk dan maar op de koop toe. We zagen er toch wel iets in en gingen in zee met de nieuwe importeur. Die was zelf gezeteld in een piepklein kantoor achter een caravanhandel in Leidschendam, maar de sfeer was er goed en de service vriendelijk. Al snel stonden de Koreaantjes in onze showroom en reden we rond in een demonstratiewagen. Wat lastiger bleek, voor de meeste Nederlanders was die naam even onbekend, maar meteen ook onuitsprekelijk.
Wij zelf maakten er Hie Joen Dai van, maar onze collega-dealer in Amsterdam-Centrum noemde zijn nieuwe merk Joen Dee en de Koreanen spraken het uit als Oendee of zo. Gelukkig heette dat eerste model dat ze jaren zouden voeren gewoon Pony en dat was voor veel mensen wel uit te spreken. Tot die ene keer dat er een plat Amsterdams sprekende potentiele koper binnen stapte en mij op luide toon vertelde dat hij wel eens wilde proefrijden in een ‘Hundie Ponnie’. Kijk, toen wisten we dat er nog heel veel werk te verrichten viel. Het succes en zeker de winst werd ons uiteindelijk niet gegund met en door Hyundai. De match was er na een paar jaar niet meer toen het merk naar een nieuwe importeur overging en die daarop aan het redelijke grote dealerkorps van die eerste paar jaar zulke eisen stelde dat wij daaraan gewoon niet konden maar vooral ook niet wilden voldoen. Intussen waren we wel veel wijzer geworden. En ik leerde zelf in die jaren dat als je klanten iets wilt verkopen de naam van het merk tenminste herkenbaar en uitspreekbaar moet zijn en de communicatie op dit punt overduidelijk. Maar als pioniers waren we daar toen nog lang niet zo mee bezig. Maar mijn creativiteit op marketinggebied wel gewekt. Wordt vervolgd op 09-09 a.s. (Foto’s: Yellowbird Photo – Alle teksten zijn eigendom van de auteur)