Ging door als MAN; Bussing!

Ging door als MAN; Bussing!

Duitsland heeft heel wat automerken in huis, maar ook gehad. Dat gold ook voor haar truckfabricage. Een groot merk in dat geheel was het uit Braunschweig afkomstige Bussing. Dat bedrijf startte al met trucks in 1903, waarbij een simpele tweecilindermotor een 3 tons truck vooruit moest brengen wat vooral gebeurde op lage snelheden. Toch was het model kennelijk zo interessant dat een Britse fabrikant dezelfde wagens bouwde onder eigen naam (Straker Squire).

Ook in Oostenrijk werden Bussing onder licentie gebouwd. Best een compliment voor een net gestarte firma. Vanaf 1913 werden de trucks ook gebouwd in Boedapest onder de naam Ganz. Waarmee in Midden-Europa al vroeg een aardige naam en faam werd opgebouwd. En daar ging Bussing mee door. Uiteraard bouwde men ook trucks voor de Keizerlijke strijdmacht die in 1914 aan de eerste W.O. begon. Vierwiel-aangedreven trucks bleken daarbij uiterst nuttig en een voorbeeld voor andere fabrikanten. Na die grote oorlog herstartte Bussing haar vrachtwagenproductie en leverde o.a. een drie-assige truck met een zescilindermotor die 80pk leverde.

Dat was meteen de onderbouw voor een aantal bussen voor passagiersvervoer die in die jaren regelmatig op de weg kwamen en goed voldeden. Opmerkelijk was ook dat Bussing al in 1924, dus een eeuw geleden, trucks leverde met hybride-aandrijving waarbij je een benzinemotor versterkte met elektrische aandrijving. In de jaren tot WO2 nam Bussing diverse andere truckbouwers over en versterkte zo haar marktpositie. Vanaf 1950 werden nieuwe productielijnen geopend om aan de toenemende vraag naar trucks en bussen te kunnen voldoen.

Ook de faciliteiten van Borgward (zie blog 7-4 jl) werden overgenomen door Bussing. Intussen groeide het gamma te leveren trucks met bijbehorende motoren. Vaak oogden die wagens conservatief, stonden ze bekend als ‘langzaamlopers’ maar bleven ze wel heel en namen behoorlijke ladingen mee wat voor gebruikers van deze trucks van groot belang was. Men ontwikkelde ook de nodige trucks met de motoren onder de cabinevloer, frontbestuurd en zo meer. Maar op enig moment werd de financiering best een probleem en kwam het bedrijf in handen van concurrent MAN. Daarna werden de Bussings met een dubbele naam uitgeleverd. Tegenwoordig is die eigen naam verdwenen en worden alle trucks gewoon afgeleverd als MAN’s. En is dat merk op zich weer onderdeel van het VW-concern. Het kan verkeren. Maar een mooi truckmerk was dat Bussing wel. (beelden: archief en internet)

Vergeten…

Vergeten…

Wat of wie wegzinkt in het moeras van de geschiedenis verdwijnt vaak uit de collectieve herinnering. Vraag de huidige jeugd naar de bekende namen uit onze jeugd…Het zal je verbazen hoeveel ‘bekends’ is verdwenen uit dat collectieve geheugen. Niet meer meegenomen bij wat ik maar geschiedenislessen noem, thuis niet meer meegegeven als algemene ontwikkeling, en dus als weinig relevant op enig moment volkomen foetsie. Zo gaat het ook met historische feiten. Men past die aan bij de huidige tijd en maakt zich dan ineens druk om het al dan niet politiek correct verlopen zijn van die geschiedenis….Al was het maar omwille van vermeende slachtoffers die een geldelijk slaatje willen slaan uit die andere aanpak dan wel een buigende koning en volk als minste uiting van excuus willen zien. Zo zag ik onlangs ook dat de omvang van de Holocaust door bepaalde extremistische groepen in twijfel werd getrokken. Dat paste ook in hun politiek/maatschappelijke agenda vrees ik…. Akelig genoeg. Maar zij die beter weten zullen de slachting van het Joodse volk nooit vergeten.

In de privesfeer is vergeten worden ook een akelig vooruitzicht. Mensen vinden zichzelf over het algemeen aardig belangrijk. Niet zo gek, want ze leven, net als wij zelf, maar een keer. Daarbij doe ik hen te kort die menen dat zij later eeuwig verder zullen leven of terug komen als pakweg een paard of regenworm. In zijn algemeenheid leven we dus dat ene leven van nu en eindigt het verhaal als we het bestaande voor het eeuwige verruilen. Het hangt dan ook af van hoe we hebben geleefd of we worden geroemd dan wel in anonimiteit worden bijgezet in de begraafplaats van het relatieve. Toch willen we het liefst voor altijd herdacht worden.

Slechts heel grote namen lukt dat. Zelf benoemde dictatoren, koningen, filmsterren of belangrijke en succesvolle sportlieden. Voor de rest is het maar de vraag of we niet echt worden vergeten. Wie over een begraafplaats loopt (ik deed dat onlangs weer eens) ziet meteen aan de graven wie nog in de herinnering zit van nabestaanden en wie niet. Daarbij zijn cultuurverschillen groot. Veel buitenlandse culturen (denk een Chinezen of voormalig Joegoslaven) hebben praalgraven met veel aandacht en verzorging, bij Nederlanders ligt dat aardig genuanceerd.

De eerste jaren na overlijden komt men als nabestaanden nog wel langs, legt bloemen, bezemt de eventuele steen nog wat bij, maar naar gelang de jaren vorderen wordt dat onderhoud minder. Wordt zelfs tot een last soms en dan verloedert de boel. Terwijl al die overledenen ooit belangrijk waren in hun eigen leven maar zeker ook in dat van hun partners, kinderen of kleinkinderen. Ze waren fabrieksdirecteur of grote tv-ster. Maakt veel relatief, en de onlangs bij een door ons bezochte begrafenisplechtigheid uitgesproken woorden ‘laten we…..niet vergeten, ook al is hij niet meer onder ons’ best indrukwekkend. Wij mensen willen er voor altijd zijn, de dood is net even te drastisch. Maar die begraafplaatsen zetten veel op de bekende plek. Eenmaal verdwenen uit het leven blijf je nog even in herinnering, maar dan gaat ook dat lampje uit. Wie het anders ervaart mag het zeggen. En als je goed oplet zie je dat ik hier af en toe wat mensen laat passeren die nog even in de herinnering moeten terugkeren. Omdat we al zo slordig omgaan met onze eigen en vaderlandse geschiedenis. Herkenbaar? (Beelden: archief en internet)

Tsjechische best(s)ellers; Avia!

Tsjechische best(s)ellers; Avia!

Wie wel eens een bezoek bracht aan het vroegere Tsjecho-Slowakije of de later opgesplitste zusterstaten (in 1991 scheidde men van tafel en bed) kwam daar zonder twijfel de nodige bestelwagens tegen van het daar zeer bekende merk Avia. De wagens die je zag leken sterk op…..een Franse Saviem. En dat was niet toevallig. Sinds 1968, het jaar van de Praagse lente, kregen de Tsjechen de licentierechten voor de door het Renault-concern op dat moment uitgebrachte bestelwagens in het 1.5-3 ton segment.

Als Avia A15 en A30 gingen deze wagens in productie en al snel werden die zeer populair bij de naar vervoer snakkende landen van het toenmalige Oost-Europa. De Avia’s waren aangepast aan de omstandigheden maar oogden nog steeds als hun Franse voorbeelden. Nou was Avia op zich al een groot bedrijf en de naam van deze firma ging terug naar 1919 toen het vooral in de luchtvaart een aardige faam opbouwde.

Maar na WO2 ging men aan de slag met bedrijfswagens, veelal ook onder licentie voor Skoda en Tatra. In feite was men toen meer een productie-eenheid voor de andere fabrieken dan een zelfstandig opererende firma. Met die uit Frankrijk geleende wagens breidde men het gamma al snel uit. Zowat elke vorm opbouw was mogelijk en je kwam ze dan ook tegen in vele vormen. Overigens was dit type wagen ook in productie bij MAN in Duitsland en (zie beschrijving 7-1 jl) het Italiaanse Alfa-Romeo. Bij Avia bleven deze wagens echter veel langer de dienst uitmaken. Toen de licentierechten afliepen wijzigde Avia de wagens op moderne wijze terwijl men tussendoor ook nog wat eigen motoren testte op bruikbaarheid.

Het merk heeft zich na de Wende en in eigen land als Fluwelen Revolutie aangeduide situatie moeten aanpassen aan de nieuwe situatie. Veel nieuwe concurrenten uit het westen die zich mengden in het marktverhaal van de lokale Tsjechische markt. De aloude Avia’s voldeden niet meer, moesten worden aangepast en kregen een nieuw uiterlijk. Het bedrijf zelf nieuwe aandeelhouders waartoe in die eerste ‘vrije jaren’ ook Mercedes behoorde net als Tatra. Later meldde ook Daewoo zich en maakten men in Tsjechie afgeleide Koreaanse bestellers. Tegenwoordig doet Avia haar werk weer volledig in Tsjechische handen. De moderne bestelwagens worden nog steeds prima verkocht. En dat is een prestatie op zich…(beelden: Internet-archief)

Alfa Romeo trucks….

Alfa Romeo trucks….

Alweer wat langer geleden intussen, namelijk op 6 oktober 2019, beschreef ik hier de geschiedenis van Alfa Romeo. Een merk met een zeker faam en naam dat bij liefhebbers een gevoel van warmte doet ontstaan. Maar dat dit merk ooit ook trucks bouwde en bestelwagens is een feite dat de meeste Alfanisten voorbij gaat. Toch was dit het geval. Al leende men vaak wel licenties bij andere fabrikanten zoals voor de oorlog bij het Duitse Bussing.

Men bouwde die dan wel met een eigen ontwikkelde 6 cilinder benzinemotor die de wagens aardig vooruit deed gaan. Ook in bestelland best belangrijk. Later, in de jaren dertig van de vorige eeuw, bouwde Alfa wagens met een 8-versnellingsbak. Uit dit type truck ontstonden ook weer bussen die in die periode zeer gevraagd waren.

Na WO2 zette Alfa Romeo in op wagens met front besturing en platte neuzen. Die waren in staat 4-5 ton lading te vervoeren en hadden o.a. al lucht/vloeistof gedreven remmen. Men experimenteerde met bijzondere as-constructies die overigens in deze markt niet goed aankwamen.

Alfa vond ook de passagiersbus uit met de motor helemaal achterin en met dat type kwam men best redelijk succesvol uit de voeten. Bussen voor vervoer van meer dan 150 passagiers werden gebouwd en verkocht. Wie had dit ooit gedacht van een sportief automerk? Maar Alfa deed toen ook al aan trolleybussen en zo meer. Licenties werden verstrekt aan Braziliaanse busbouwers, maar aan de andere kant nam Alfa zelf een licentie over van het Franse Saviem voor de bouw van bestelwagens met een laadvermogen van 2-3 ton. Deze wagens werden ook al verkocht als MAN of Avia en zo werd ook Alfa een van de bedrijven die wel iets zag in dit wagentype.

Doorontwikkeling van deze wagens was de Daily die men samen met Fiat en Saviem ontwikkelde. Toch liet Alfa op enig moment het bedrijfswagen/bussegment helemaal los en concentreerde zich op personenwagens waarmee het haar naam extra kon versterken. Maar in mijn korte overzicht heb ik toch even wat aandacht kunnen geven aan hun soms zeer succesvolle andere takken van dienst. In de hoop dat de lezer er iets van opstak…. (Beelden: Internet)

63…

63…

Ja ja, een verjaardag…opnieuw…maar niet de mijne…Wel een die een grote invloed had op mijn verder leven en functioneren. Op 20 december 1960 besloot ik dat ik op ‘volwassen’ manier om moest gaan met mijn liefhebberijen, die toen net als nu bestonden uit de wereld van de luchtvaart en die van de automobielen. Ik dacht dat ik met die stap ook zelf echt volwassen werd. Ach, wat wist ik eigenlijk nog, een melkmuiltje met een grote bek, maar ook zeker van zijn toekomst. Een toekomst die een carriere in zou houden die weliswaar iets anders verliep dan toen bedacht maar toch langs bepaalde lijnen deed uitkomen wat ik als zeer jong mens al voor me zag.

Terugkijkend verbaast het me nog steeds dat ik met een vloot Dinky Toys en plastic vliegtuigjes al zodanig bezig was met een ‘eigen bedrijf’ dat ik langs die lijnen ook de volwassen toekomst in kon reizen. Bij vrienden uit de straat of naaste familieleden kon ik bij die keuze slechts rekenen op een glimlach of (pak weg) enig begrip, maar men vond me vooral ook een bijzonder menstype.

Veel leuker om maar te zien hoe die toekomst op je af zou komen was het credo voor de meesten toen. Bij de een lukte dat beter dan bij de ander overigens. Ik volgde het pad dat ik zelf in de bol had geprogrammeerd en werkte me op tot ik directeur was van een bedrijf en later zelfs zelfstandig ondernemer om zo mijn eigen bureau te bestieren dat de naam droeg van dat miniatuurbedrijf wat ik lang geleden op een tafel in de eetkamer had opgezet. Die datum en verjaardag zijn symbolisch natuurlijk, maar wat volgde had toch zijn weerslag op wie ik nu bent en wat ik zoal aan ervaringen op deed. Bij die ervaringen ook teleurstellingen uiteraard.

Soms moet je accepteren dat je een geweldige manager kunt zijn maar een wat mindere ondernemer. Dat je meer creatief bent dan economisch ingesteld. Dat je bedreigingen minder moet leren zien dan uitdagingen. Door ervaring leert men. En je leert ook dat niet iedere zakenpartner of klant per definitie te vertrouwen is of dat opdrachtgevers en/of afnemers je soms laten zitten met een aardige financiele opduvel. Alles meegemaakt en dat had dat ventje van toen nog niet helemaal door. Geen ondernemers in de familie, wel veel vrijgevochten types. Ik was en werd dat nooit. Zat en zit toch niet in de genen. Dat ‘bedrijfje’ van toen werd een echte onderneming en is nu de Geuzennaam voor mijn collectie. En dan mag je het vieren toch? Nou dat doen we…taartje, drankje….maar wel morgen. Want een traditie moet instant gehouden worden….Proost…..op mij… (beelden: Prive)

Rare namen…

Rare namen…

Het was eind 1978 toen voor onze toenmalige showroom aan de Amsterdamse Amstelveenseweg een wat wonderlijk (maar niet onaantrekkelijk) autootje stopte van waaruit twee keurig geklede heren hun opwachting maakten bij ons team van toen. Dat autootje was een Koreaanse Hyundai Pony. Van zowel merk als land van herkomst (Zuid-Korea) wisten we toen nog maar heel weinig. Die Pony was een wonderlijke mix van Mitsubishi-techniek met wat Ford aankleding en dan gebouwd door de Koreanen die toen vooral naam maakten met een brede reeks voertuigen en tankschepen.

Het Hyundai-concern was enorm van omvang, met die auto’s wilden men indertijd de West-Europese markt bestormen. En met nog wat bescheiden ambities lukte dat aardig. Wij werden dealer. In 1979 startte de verkoop en echt het kon slechter zijn uitgepakt. Met een vierdeurs-sedan, een driedeurs coach, een combi en een pick-up hadden ze best een aardig gamma en dat kostte dan ook niet te veel. De Nederlander vond er wel iets van, mede omdat je naast die leuke auto ook een radio standaard aan boord kreeg.

Een trucje dat men af had gekeken van de Aziatische broeders uit Japan. Alleen die naam was een dingetje….Van Jundee tot Hundie, alles kwam voorbij. Maar kon het schelen, het spul was te verkopen. Nu, 45 jaar later is dat Hyundai, samen met haar dochtermerk KIA een gevestigde naam. Een derde merk uit die hoek werd later Daewoo, dat het niet redde, net zo min als Ssangyong. Intussen worden we overspoeld door wagens van Chinese herkomst.

En veel van die auto’s stammen vaak uit dezelfde bron. Even veel merken uit dat grote land danken hun ontstaan en techniek aan nauwe samenwerkingsverbanden met westerse merken. Slimme autobouwers hebben soms een hele fruitmand vol merken waaruit de wereldwijde klandizie kan kiezen. Waren de eerste Chinese merken nog twijfelachtig van kwaliteit, denk aan het totaal mislukken van Landwind hier, tegenwoordig kunnen ze aardig mee komen met de gevestigde orde. En zijn het vooral de jongere auto-leasers of gebruikers die er wel Bami in zien.

Let maar eens op Lynk&Co of MG. Maar je krijgt nu ook te maken met Aiways om er maar eens een te noemen, BYD (dat al eerder op de markt verscheen met haar elektrische stadsbussen..), Changan, Changfeng, Chery, FAW (Hongqi), Geely (eigenaar van Volvo en submerken als Zeekr, maar ook Proton en Lotus), Great Wall (met submerken Ora, Wey en Haval), JAC, Qoros, SAIC (o.a. met Roewe, het oude Rover), SGMM (Wuling, Baojun), Smart (50% in handen van China), en zo meer. En zeg dan maar eens dat die naam Hyundai zo lastig uit te spreken is. En dan praat ik nog niet over Vinfast uit Vietnam dat ook deze kant op komt en allerlei klonen die hier onder een ander logo worden aangeboden. Zoals Polestar dat gewoon een elektrische Volvo uit China is. Er is veel veranderd door de jaren heen. En reken maar dat die Chinezen alles uit de kast zullen halen om u en mij te overtuigen dat de automobiele toekomst van het volk bij hen ligt. We gaan het zien, net als we deden met die Koreanen. Die zijn intussen onderdeel van de gevestigde orde geworden. Net als de Japanners. De rest is een kwestie van tijd…. (Beelden: archief)

Chauffeursziekte…

Chauffeursziekte…

Een van de toenmalige goede vrienden van mijn ouders was de in onze straat zeer goed bekend staande ‘Ome Karel’. Hij woonde tegenover ons in een benedenhuis dat hij huurde van zijn werkgever, het bekende verhuur- en transportbedrijf Ouke Baas. Die firma was in de jaren vijftig groot geworden doordat men naast de verhuur van luxe wagens ook trucks in dienst had voor allerlei transportopdrachten, deels o.a. grondverzet dat door de enorm uitdijende nieuwbouwwijken van de stad zorgden voor ‘altijd werk’. Ome Karel was chauffeur op een Scania Vabis truck en had al een lange staat van dienst in dat soort diensten. Noest, groot, sterk, de trucks altijd stevig in de knuisten.

Ritjes met de Scania met zijn eigen en onze familie staan me nog goed bij. Alles achter op de laadbak met kussens en onder het ladingzeil. Het kon allemaal nog in die jaren. Ik beschreef het al eens in mijn epos over ‘Leven met de Vliegende Pijl’ van 1-7-2018. Ome Karel had een vroeger leven, waarover niet veel werd gesproken i.v.m. met zijn nieuwe liefde, maar uit dat vroegere huwelijk had hij twee volwassen zonen, die beiden in de voetsporen van pa waren terecht gekomen en op vrachtwagens hun brood verdienden. Een echte chauffeur dus die Ome Karel en we zijn heel wat delen van het land met hem doorgetrokken. Later in luxe wagens, wij vaak in een Skoda, hij in een Citroen Traction Avant die hij bijna nieuw kocht en die nog jaren mee zou gaan.

De trucks bleven zijn broodwinning, maar rijden toch ook zijn passie. Tot hij op enig moment een vreemd fysiek verschijnsel ging vertonen. Hij begon te trillen tijdens het rijden. Dat was vreemd en voor hem en zijn vrouw beangstigend. Daarna ontstonden ook vreemde gedachten. Hij neigde er naar op bruggen en viaducten de reling op te zoeken. Corrigeerde dat dan wel, maar het was toch geen goede indicatie. Doktoren constateerden op enig moment dat hij leed aan een typische beroepskwaal, ‘chauffeursziekte’, waardoor vanuit de ruggengraat spierspasmen worden doorgegeven aan handen en benen en je zo de controle verliest over wat die ledematen allemaal zouden moeten doen. Het zou niet beter worden volgens de analyses. Het betekende einde carriere voor de man, en uiteindelijk werd hij min of meer een wrak. Het fijne wist en weet ik er niet meer van hoor, wel dat hij in dat benedenhuisje naast de garage zijn einde vond, maar dat was al na mijn vertrek uit die buurt. Geen van de betrokkenen leven meer, ik kan het niet meer navragen of opzoeken. Geen familieleden op de sociale media, maar wellicht moet ik het nog eens wat dieper uitspitten. Hoe dan ook zag ik toen ik er op Google naar zocht dat die Chauffeursziekte nog steeds kan ontstaan en vooral hen treft die vele jaren achter mekaar achter het stuur van een truck of taxi verkeren. Beetje bijzonder, maar ook voor altijd aan mijn persoonlijke geschiedenis verbonden. Want die stoere Ome Karel die helemaal geen oom was maar zich wel zo gedroeg, was ooit een baken van rust in mijn vaak zo turbulent verlopende jeugd en dit einde gunde ik hem zeker niet. (Beelden: Archief)

Tatoeages…

Natuurlijk, ik ben geen norm op dit gebied. Ik ben al bang voor de naald van de dokter of in dat kader, de assistente van Dracula als er weer eens bloed wordt gevraagd. Dus om dat vrijwillig te ondergaan is net een brugje of wat te ver. Maar afgelopen zomer zag ik wel dat ik een eenling begin te worden. Hoe heter het weer, hoe meer kleding verdwijnt bij ons volkje en wat dan tevoorschijn komt is soms echt opzienbarend. Waren tatoeages vroeger het domein voor dronken zeelieden die zich in een ver weg gelegen haven van een al dan niet geslaagde afbeelding van een zeemeermin op hun bovenarm lieten voorzien, tegenwoordig schijnt het normaal te zijn om 50% van je lijf te lenen als platform voor een ‘kunstwerk’. Waarbij ik het begrip ‘kunst’ maar even tussen aanhalingstekens zet, want sommige van die artiesten hebben zeker niet de Rietveld-Academie voor Beeldende Kunsten doorlopen. Het lijkt soms wel of er een blinde met naald en inkt aan de gang is gegaan. Net als het dragen van Talibanbaarden lijkt dat tatoeages laten aanbrengen tot regel verheven. Met een verschil natuurlijk.

Die barbaarse beharing is vrijwel zeker in een kwartier of zo te verwijderen. Met dat in de huid aangebrachte spul ligt dat toch iets anders. Gaat nooit meer weg of je moet over kapitalen beschikken en een ijzeren zenuwstelsel, dan is het min of meer weg te laseren. Maar in normale situaties loop je dus je leven lang met zoiets in het rond. Mannen moeten het vooral zelf weten hoor. Wellicht behoren ze bij een criminele bende of zijn onderdeel van een fanatieke stripboekenclub, maar bij vrouwen ligt dat toch een stuk genuanceerder. Ik ben nog opgevoed met de splitsing tussen fatsoen en ordinair en helaas dames vol bekladderde armen benen of zelfs gezicht, ik vind dat toch behoren tot het laatste.

Doodzonde soms. Prachtig koppies, mooie lijven en dan al die flauwekul die alleen maar afleidt van het origineel. Dat je vroeger een vlinder liet zetten op een borst….mwah. Een pijl of iets anders op het punt waar al je zenuwen samenkomen in je onderlijf…OK! Was voorbehouden voor de mensen die daar op die plek even mochten rondkijken en had nog iets sexy’s, maar dat halve lijf vol min of meer onherkenbare flauwekul…nee. Ordinair. Dat je ergens een naam laat plaatsen, klein, minder opvallend, vooral doen! Maar bedenk nou eens dat je ook een normaal leven moet leiden. Wellicht op kantoor of in de zorg. Je vergooit toch een stuk van je toekomst. Het lijkt bij sommige werkgevers al een rol te spelen. Maar zeker ook omdat je nu niet weet hoe we straks, in de toekomst, naar die dingen kijken. Om het over verval niet te hebben. Oud houdt meestal in slap hangen, uitzakken, rimpels. En dan is een tatoeage ineens verworden tot iets compleet anders. Wil je echt niet. Ik zeker niet. Maar ja, ik ben dan ook niet van die naalden… Dus denk nog eens na voor je zelf tot lopend kunstwerk wordt omgevormd. Overigens…die inkt is naar verluid niet onschuldig. Net zo min als de manier waarop veel van die kunstenaars de properheid in acht nemen. Een ontsteking of Hepatitis liggen al snel op de loer dan. En nu krijg ik vast commentaren van lezers die uiteraard ‘hier’ ‘daar’ of ‘overal’ een tatoe hebben laten zetten. Ik ben benieuwd. Komt u maar…..desnoods met plaatjes…(Beelden: Internet/Google)

Leven met de vliegende pijl – 9 – Hundie!

In die jaren waaraan ik nu even refereer, zo tussen 1980-82, verging het ons dealerbedrijf dus wat minder goed. We waren dealer van het Tsjechische automerk met die lange traditie, maar de bevooroordeelde pers fakkelde zowat bij elke rijtest alles af wat die Tsjechen zoal produceerden. Dat was wellicht voor een deel nog te verklaren, maar het werd me een aantal jaren later duidelijk dat er indertijd achter de schermen ook wat rekeningen werden vereffend met vertegenwoordigers bij de toenmalige importeur door de mannen die zichzelf zagen als ‘goden’ in dat vakgebied. Het zichzelf autojournalist noemende volk had ook commerciele belangen. Geen advertenties, geen goede pers! Zo simpel was het. Als dealer moest je intussen toch wat, dus we zochten naar expansie via andere kanalen. En op dat moment in de tijd kwamen we dus in contact met dat automerk wat we nu, anno 2018, allemaal zo goed kennen. Ik had er indertijd zelf nog nooit van gehoord toen de eerste vertegenwoordigers van wat later de importeur zou worden, voor ons bedrijf stopten.

Het bordeel paarse interieur en de beperkte binnenruimte nam je uiteindelijk dan maar op de koop toe. We zagen er toch wel iets in en gingen in zee met de nieuwe importeur. Die was zelf gezeteld in een piepklein kantoor achter een caravanhandel in Leidschendam, maar de sfeer was er goed en de service vriendelijk. Al snel stonden de Koreaantjes in onze showroom en reden we rond in een demonstratiewagen. Wat lastiger bleek, voor de meeste Nederlanders was die naam even onbekend, maar meteen ook onuitsprekelijk.

Wij zelf maakten er Hie Joen Dai van, maar onze collega-dealer in Amsterdam-Centrum noemde zijn nieuwe merk Joen Dee en de Koreanen spraken het uit als Oendee of zo. Gelukkig heette dat eerste model dat ze jaren zouden voeren gewoon Pony en dat was voor veel mensen wel uit te spreken. Tot die ene keer dat er een plat Amsterdams sprekende potentiele koper binnen stapte en mij op luide toon vertelde dat hij wel eens wilde proefrijden in een ‘Hundie Ponnie’. Kijk, toen wisten we dat er nog heel veel werk te verrichten viel. Het succes en zeker de winst werd ons uiteindelijk niet gegund met en door Hyundai. De match was er na een paar jaar niet meer toen het merk naar een nieuwe importeur overging en die daarop aan het redelijke grote dealerkorps van die eerste paar jaar zulke eisen stelde dat wij daaraan gewoon niet konden maar vooral ook niet wilden voldoen. Intussen waren we wel veel wijzer geworden. En ik leerde zelf in die jaren dat als je klanten iets wilt verkopen de naam van het merk tenminste herkenbaar en uitspreekbaar moet zijn en de communicatie op dit punt overduidelijk. Maar als pioniers waren we daar toen nog lang niet zo mee bezig. Maar mijn creativiteit op marketinggebied wel gewekt. Wordt vervolgd op 09-09 a.s. (Foto’s: Yellowbird Photo – Alle teksten zijn eigendom van de auteur) 

 

De komst van Prins Percy

We keken er al enige tijd met grote belangstelling en even groot ongeduld naar uit. De komst van onze derde kat(er) die op 5 mei jl. werd geboren. Een soort van raskatje. Een Ragdoll! Niet dat we daar nu per se van zijn, onze nog jonge al in huis verkerende vierpotige huisgenoten waren meer van de normale kattensoort, maar we wilden gewoon iets anders toevoegen. Naast twee zwarte nu eens iets grijs of blonds. Via een lieve vriendin die ons hier over tipte kwamen we terecht bij een dame die met haar gezin een huis bewoonde waar wij ooit drie nummers verder op in de straat onze Almeerse jaren sleten. Het nestje was juist ingericht, de kittens nog een soort blinde molletjes op zoek naar de melk die moederpoes nogal gemakkelijk verstrekte. Twee echt blonde kittens en twee iets donkerder van kleur. Om praktische redenen wilden we een katertje. Dat werd dus afwachten. Want voor je het geslacht kunt bepalen bij een kitten ben je wel een paar weken verder. En bij de vrij harige soort waar wij nu voor gingen is dat extra lastig.

Overigens is onze poes nummer 2, Punkie, als ‘vrouwtje’ bij ons binnengekomen met de daarbij behorende naam en garantie. Maar het asiel waar we deze lieverd vandaan haalden had niet goed gekeken en bij de eerste controle van de d.a. die we hiervoor in de arm namen bleek het toch echt een katertje te zijn. Nou ja zeg….. Maar eenmaal in huis verandert het geslacht niets al is de ingreep ter castratie een heel andere dan die waarbij een vrouwtje moet worden gesteriliseerd. Hoe dan ook, pas onlangs werd duidelijk dat het nestje van 4 kittens een enkel mannetje had voortgebracht, die werd voor ons. En deze kleine schavuit haalden we in de derde week van juli op. Goed op gewicht, zindelijk, lekker gezond, brutaal als de beul en schitterend van kleur en haardracht. Prins Percy. Een naam die klinkt als een klok, een paar dagen lang uitgedacht, omdat wij nu eenmaal sinds de jaren 70 de principes huldigen dat onze huisgenoten een naam moeten krijgen die met een P begint.

Ach, laat ons, het is gewoon een leuke traditie. En deze bijna koninklijke gast kreeg de toevoeging Prins omdat ik dat extra leuk vind. Hoe dan ook, ‘gewoon volk’ mag hem Percy noemen. Een prinsje van de soort die ons direct om de harige vinger wond. De hele rit naar zijn nieuwe huis niet mekkeren of miauwen maar gewoon lekker slapen. Thuis ging dat wel over. Hij blijkt een kwekkerd. Overal waar hij loopt laat hij zich horen. Als hij iets van ons wil, miauwen! De bak opzoeken of zijn huisgenoten, idem dito. Het gewenningsproces met die twee hier al enige tijd verkerende jongvolwassenen had wat voeten in de aarde. Geblaas over en weer was niet van de lucht. Maar na twee dagen begonnen de verhoudingen te ontdooien. Percy werd steeds beter geaccepteerd. Met name zijn grote ‘voorbeeld’ Pixel begon hem echt leuk te vinden en liep al snel te dollen. Dat kwam en komt dus wel goed in poezenland. Nu is hij nog klein en genieten we van het typerende kittengedrag. Gaat snel zat. Zijn pa was na een jaar al een kilo of zeven en uitgegroeid tot een heel stevige kater. Ook dat zal wennen worden voor de andere twee. Pixel is een meer dan stevige en gespierde kater, die redt het wel, maar onze Punkie is een soort van zielige kneus. En groeit niet meer. Dus die krijgt het wellicht lastig in de toekomst. Maar ja, die wil ook niet echt een liefdesrelatie met de nieuwkomer. Is wellicht een voorbode…