Potloodkeuzes….

Potloodkeuzes….

Nog een nachtje slapen en wij mogen als weldenkende burgers en buitenlui weer een keuze maken voor een politieke richting die naar ons aller of eigen mening gaat zorgen dat alle ellende van de afgelopen periode eindelijk wordt opgelost dan wel vermeden. We gingen in de afgelopen jaren van crisis naar crisis, van heffing naar heffing, van minderheden die geld vroegen naar onoplosbare problemen op gebied van immigratie of huisvesting. Veelal veroorzaakt door politieke onwil of spelletjes binnen coalities. Ik werd het persoonlijk spuugzat om te zien dat sommige stromingen er alles aan doen om ons Nederlandse volk uit te kleden, maar dan wel op dusdanige wijze dat minderheden zich daar dan weer niet aan stoorden. Extremisme van linkse groepen nam hand over hand toe, net als antisemitisme en homohaat.

Partijen die vroeger vochten voor arbeiders zijn nu meer van de grachtengordelteslarijdersvandebaas soort. Windmolens en zonnecellen bleken intussen bepaald niet de oplossing van onze zogenaamde ‘energietransitie’. Linkse partijen willen af van alles wat modern is. Daarbij gesteund door christelijke stromingen die menen dat wat de Joden in WO2 overkwam niet is weggelegd voor hen zelf als hier totalitair denkende lieden aan de macht komen.

Onlangs nog zagen we hoe Nederland in twee gedeelten spleet toen het ging over dodelijke en barbaarse terreur die weer tot gevolg had dat een land dat daardoor werd getroffen keihard terug sloeg. Gek genoeg zag je diezelfde reflexen minder tot niet waar het ging om de invasie van Rusland in Oekraine. Elke dag doden en gewonden onder de burgerbevolking maar geen namaak-acteur/trice die zich daar druk om maakt. Want dat zijn christenen, dat telt niet. Zelfde reflex zag ik twee maanden terug toen de enclave Nagorno-Garrabach door het islamitische leger van Azarbaian werd bestookt en de Armeens/Christelijke bevolking moest vluchten dan wel zich moest bekeren tot de islam. Geen een protest uit linkse kring in ons land. Het is soms niet te begrijpen. Hoe dan ook, ik ben niet van de linkse leugens of dromen, het zal niet verrassen.

Ik ben zelf ook niet van de nieuwe Middeleeuwen, de vertrutting, de nationalisering, de ontmanteling van onze industrie of logistiek. Ik ben niet van de bomenkap t.b.v. biomassacentrales, niet van de verstening van groen landschap, niet van de massaimmigratie. Ik ben van het realisme. Benoem en verander. Kom op je schreden terug en denk eens in waardigheid. Terreur en extremisme is niet wat we moeten accepteren. Wetten zijn er voor iedereen, niet alleen voor hard werkende belastingbetalers. Ondernemers, mensen die het beste voor hebben met anderen maar ook met zichzelf. De gratisgeld-gebruikers of respectclaimers mogen wat mij betreft best iets bescheidener zijn in hun eisen of verhuizen naar oorden waar het veel leuker is. Soms moet je wat meer doen aan geschiedenisleer of algemene kennis. Dat helpt vaak bij het maken van keuzes. Keuzes die ik op de 22e, morgen dus zeker ga maken. Voor een betere toekomst, minder dreiging, meer democratie en zeker vrijheid van meningsuiting maar ook minder armoede bijvoorbeeld. Jullie ook? Al duidelijk welke kant jouw rode potlood op gaat? Kies je voor inhoud of mannetjes/vrouwtjes? Of denk je…ik doe maar wat….? Dat laatste hoop ik niet. Een ding is zeker, laten we vooral gaan stemmen nu het nog kan en mag…. (Beelden: Internet)

Bedacht GM-merk; Pontiac.

Bedacht GM-merk; Pontiac.

De grote drie van Detroit waren goed in het opzetten van allerlei submerken die in verschillende prijsklassen kopers wisten te vinden die meenden dat ze bij dat specifieke merk net even beter af waren dan bij de concurrentie, die veelal qua techniek peurde uit dezelfde bron. Voor elke smaak iets te bieden dus. Zo’n merk was Pontiac. Door General Motors in 1926 bedacht (heette voorheen de Oakland Motor Car Company en stamde uit 1907) en qua uitvoering en prijs net even boven Chevrolet gepositioneerd.

Als logo-badge had men een indianenkop bedacht en veel van de modellen kregen ook de naam van een indianenstam. Latere Pontiac’s kregen meer normale aanduidingen als GTO of zo. Pontiac bleef ons nog even voorbehouden tot net na WO2. Toen kregen wij in ons land ook Pontiac’s in de showroom van de door de General Motors-importeur aangewezen dealers. Zoals de Streamliner uit 1946, die optisch veel weg had van de modellen bij de zustermerken, technisch ook baseerde op wagens die het merk in WO2 had gebouwd. Budgetklanten kregen de goedkopere Torpedo aangeboden (..), de mensen met wat meer geld de Streamliner. Dit model bleef drie jaar in producttie, waarbij elk bouwjaar op details werd veranderd of verbeterd. In 1955 kwam de Chieftain op de markt, een stoere wagen die alleen al door dat uiterlijk overtuigde. Tweekleurige lak voor de liefhebber beschikbaar net als een V8 van 4.7 liter. Opvallend was de Pontiac Bonneville uit 1959 met zijn enorme vleugels achter.

Maar ook luchtvering en een met stof bekleed dashboard dat toen gold als veiligheids-onderdeel. De Bonneville was een prachtige auto, kostte wat, maar dan kreeg je ook iets. Zoals een 6.4 liter grote V8. Door de jaren heen groeiden de Pontiac’s toch steeds meer. Ook al had men ook soms wat compacts in de aanbieding. Met de GTO kreeg je pas echt wagens met dikke prestaties. Bij een motorinhoud van 7.5 liter uit acht zijdezacht draaiende cilinders peurde Pontiac 365 Amerikaanse paarden en was de top van 200km/u bereikbaar. Dan deed je wel mee in het spel om de knikkers. Loeizwaar en groot was de Catalina van 1965. Een auto die al achterover leunde door zijn eigen gewicht, maar met zulke grote motoren te bestellen was dat heel wat Amerikanen er voor vielen.

Maar dat deden ze vooral voor de Firebird en de latere Trans Am. Wagens om de Camaro van zustermerk Chevrolet concurrentie aan te doen en zeker de Mustang van Ford. 200km/u werd de norm, zwart de meest populaire lakkleur. De LeMans was een populaire Pontiac, maar ook de Bonneville uit begon jaren tachtig. Dat waren toch echte directiewagens, de chauffeur moest je zelf even zoeken. Om in die karige jaren van de vorige eeuw meer jeugdige klanten aan zich te binden koos GM er voor om de in Korea gebouwde wereldauto (Kadett/Astra/Gemini) naar de VS te halen. De Pontiac Le Mans was ineens herboren. Een Kadett met kont, met een wat grotere motor en typisch Koreaanse/Amerikaanse styling-elementen. En ook werden er nog wat redelijk saaie en wat fantasieloze wagens geproduceerd bij Pontiac. Tot de bankencrisis toesloeg en in 2008 GM keihard trof. Het merk moest snijden in haar merken-portfolio en sloot dus ook de fabrieken van Pontiac. In-triest natuurlijk, maar gelukkig zijn er nog heel wat klassiekers die rijdend worden gehouden door mensen met een hart voor dit aardige merk. (Beelden: Archief)

Budgetmerk van Chrysler…Plymouth!

Budgetmerk van Chrysler…Plymouth!

Zoals we dat nu ook nog kennen, badgeselling door autofabrikanten om zo een belangrijk deel van de markt te bedienen met min of meer gelijke techniek maar toch een onderscheidend stukje aantrekkingskracht of unieke verkooppunten, was dat in de vorige eeuw ook al het geval. Zo hadden de grote drie van Detroit, General Motors, Ford en ook Chrysler deze slimme marktaanpak uitgedacht waardoor ze hele groepen kopers aan zich konden binden.

Chrysler zette in 1928, in de toenmalige crisis, een merk op dat met lage prijzen en wat uitgeklede auto’s klanten moest zien te werven die ze niet in hun eigen merk konden binnen krijgen. Plymouth was geboren. Omdat ook bij Ford en GM hetzelfde gebeurde waar men goedkopere versies uitbracht voor prijzenkopers, kregen de nieuwe wagens van Plymouth zescilindermotoren (achtcilinders bleven tot 1955 uit het gamma). Het bleek een gouden greep. De modellen van Plymouth, veelal optisch geretoucheerde wagens van Chrysler of Dodge, verkochten als een dolle.

Na de oorlog moet je soms wel drie keer kijken om het eigen gezicht van Plymouth te ontdekken. Zo was de basisauto van 1946 een Chrysler Windsor in wat goedkopere verpakking. Ruim, sterk, en betaalbaar. Dat gold ook voor latere types als de Belvedere, Savoy of Fury. Die laatste kwam in 1958 op de markt en had de toen zo kenmerkende vleugels op de achterschermen en was er nu ook met een dikke V8 die naar gelang jouw kopersbehoefte tot 6.3 liter groot was qua inhoud en dan 330 pk leverde.

Opvallend was dat deze auto stoelen had die meedraaiden met de portieren waardoor in/uitstappen een fluitje van een cent was. Zag je weer niet bij de zustermodellen uit de Chryslergroep. In ons land was het merk ook populair. Zo was er de wonderlijk vormgegeven Valiant uit de jaren zestig die nu van alle compact-cars uit die periode wordt gezien als een van de leukste. Diens opvolgers waren beduidend minder opvallend van vormgeving maar deden het verkooptechnisch een stuk beter. De Fury-lijn was er voor de liefhebbers.

Geen zespitters meer maar altijd een V8 onder de kap en vermogens die konden oplopen tot dik 425 pk. Geen prijspakkers meer. Het merk werd steeds meer een concurrent in eigen huis voor Chrysler zelf of Dodge dat beduidend duurder was. Met de Barracuda had Plymouth een wagen in huis die de concurrentie aan moest met de Mustang van Ford of de Camaro van Chevrolet. Met 425pk en een zeer sportief uiterlijk en snelheden die boven de 200km/u uit stegen lukte dat aardig. Maar toch waren de dagen voor het merk geteld. Geen nieuwe ontwikkelingen meer, wagens uit andere stallen die als Plymouth werden verkocht, het merk bloedde uiteindelijk gewoon dood. Chrysler trok er alweer lang geleden de stekker uit. Over en afgelopen. En intussen is het voor liefhebbers best een merk om te koesteren. En zijn de klassiekers die nog rondrijden redelijk betaalbaar gebleven. Precies zoals men het bij de oprichting graag zag…. (Beelden: Archief)

General Motors

General Motors

Voor velen is dit een soort verzamelnaam van merken, voor mij zeker ook, maar het Amerikaanse GMC (de afkorting) had ook zo haar eigen modellen in de aanbieding.

Het concern was tot pakweg de jaren rond de recente financiele crisis, het grootste autoconcern ter wereld. Opel behoorde er toe, Vauxhall, Saab, Holden, Chevrolet, Buick, Pontiac, Oldsmobile, Cadillac, Hummer, Daewoo om er maar een paar te noemen. En men paste graag batch-engineering toe waardoor sommige modellen van het concern wereldwijd werden verkocht onder een andere merknaam. Soms was dit handig, in andere gevallen minder. Men had overal wel vingers in de pap.

Ook in de Amerikaanse regering. Obama redde het concern van omvallen toen hij net was aangetreden midden in die crisis. En dat redde GMC ook al moest men intussen dan wel de nodige submerken verkopen. Bedenk je maar dat GMC nog steeds groot is, maar niet meer de grootste. Toyota en Volkswagen passeerden het merk, en de Franse PSA-groep komt er aan nu het bezig is met de overname van Fiat/Chrysler. Daarmee is GMC nog steeds geen kleintje hoor. Zeker niet. Grote belangen in groeimarkten als Rusland maken het concern niet uit te vlakken als belangrijke speler.

Men verzet alleen de bakens. En daarmee verdween het ook vrijwel uit Europa. Verkocht een paar jaar terug Opel en Vauxhall aan de Fransen, Saab aan Spyker, nam Hummer van de markt en kromp haar eigen gamma aan merken aardig in. Chevrolet werd teruggehaald naar de markten waar het wel kon scoren. Beter korte pijn dan lange, al kost het sommige groepen klanten die zo’n submerk altijd trouw zijn geweest. Het eigen logo vindt je nog steeds op sommige grote en van oudsher onder eigen naam gebouwde Pickup-trucks of zware vrachtwagens en ander bedrijfsvervoer. Was GMC altijd sterk, dus nu nog steeds. En wellicht komen de oude tijden nog eens terug. General Motors, Detroit allang verlaten, zoekend naar een nieuwe toekomst. Maar nog lang niet uitgeteld. (Beelden: Yellowbird archief)

Gekte op twee wielen!

Waar ik het in het verleden in een blogje nog wel eens had over asociaal gedrag van wielrenners in het normale leven, tijdens de Coronacrisis werd duidelijk dat zij die op zo’n ranke en lichte tweewieler kruipen of een of andere wijze worden aangetast door een egovirus. Maling aan regels, niks te maken met afstand houden, gewoon Tour-de-Franceje spelen. Met alle gevolgen van dien. Men ragt en rost door het verkeer heen, zoeft op decimeters afstand langs voetgangers, dwars door winkelstraten, neemt rotondes linksom vanwege de snelheid en vindt niet dat rechts voorrang heeft maar de man of vrouw in de strakke pakjes met een sponsorlogo op borst(en)of rug zonder dat die meebetaalt aan de dure hobby. Want beste mensen, dat wielrennen is duur. Een beetje fiets brengt je 2,5-4 mille achteruit, het bijbehorende uitrustingsniveau vraagt 500-1000 Euro extra. En dan krijg je geen elektrische trapondersteuning. Gewoon zelf fietsen. Met die bedragen raak je al snel overtuigd dat een Dumolin of vrouwelijke kampioene in jouw ranke of forse lijf schuilt.

Trappen dus, en gillen dat mensen op zij moeten. Aan handen uitsteken bij het afslaan doen we uiteraard niet, bellen op de fiets of verlichting praat ik maar niet over, vertraagt de luchtweerstand zeker. De glimmende zonnebrillen zodanig spiegelend dat ze kennelijk uitzicht op anderen beperken. Normaal niet zo erg, maar tijdens die periode van gedwongen afstand houden bleek dat voor al die fietsende snelheidsmaniakken ondoenlijk. Men rijdt in groepen, kwekt onderweg de oren van elkaars hoofden, rijdt over wegen en straten die daar niet voor geëigend zijn en verpest het daardoor voor de (ze bestaan) goedwillende eenlingen die lange afstanden overbruggen zonder enige overlast voor derden. Het feit dat ze (samen met motorrijders) speciaal door de overheid ter verantwoording moesten worden geroepen geeft te denken.

Het is een maatschappelijk probleem. En daar waar wegen werden afgesloten, mede door verkeersregelaars of Boa’s bewaakt, omzeilde men zelfs die obstakels om toch maar die recordtijden neer te zetten in het eigen dagboekje. Thuis stond vast de lease-Tesla werkeloos op hen te wachten. Ik ga er maar vanuit dat zij die door de week zo hard kunnen fietsen tijdens kantooruren, dezelfden zijn die zo’n dure leasebak voor de deur hebben staan omdat ze nu eenmaal geen cruciale beroepen uitoefenen. Maar goed ook, want ook bij die lieden in hun batterijauto’s is het gedrag vaak vergelijkbaar. Het moet haast zo zijn dat ze dezelfde mensen trekken. En mijn voorkeur hebben die niet. Olienoten zijn het! Asocialen! Analfabeten. En wie het beter weet mag het zeker even melden…:)

Een huis als thuis…

Als iets ons tijdens de Corona-crisis en de daarbij behorende ‘ophokplicht’ heeft geleerd van ons aller huis te houden,  dan toch ook wel het besef dat we geen andere keuze hadden. ‘Blijft thuis’ was het regime en dan moet je voor ons allen hopen dat een huis ook voldoende leefruimte biedt voor eenieder die onder hetzelfde dak moet verkeren. Voor mij en vrouwlief is dat best te doen. We hebben onze eigen ruimten naast de gezamenlijke en kunnen prima met of zonder elkaar leven in dezelfde ruimte. Mits niet te lang natuurlijk. Voor mij moet een huis mijn thuis zijn, de veilige haven waar je altijd kunt binnenvaren als er ‘buiten’ weer eens een storm woedt. Tot nu toe heb ik de nodige huizen meegemaakt waar ik dat thuisgevoel kon bereiken. Vaak ook omdat we het inrichtten naar eigen smaak en idee. Dat is voor alle mensen anders uiteraard. Smaak is nu eenmaal persoonlijk. Ik ben net als vrouwlief van de liefhebberijen, maar ook van de dieren, katten in dit geval, en we schromen niet om een deel van de bibliotheek of videotheek zichtbaar in huis uit te stallen.

Ik ben door de jaren heen bij veel mensen op bezoek of visite geweest en soms voel je meteen een ‘klik’ als het om die inrichting gaat. Bij anderen verkeer je zowat in een showroom van een meubeltoonzaal. Alles op zijn plek, geen huisdieren, dus nooit haren of speeltjes over de vloer. Mooi hoor, schoon ook, maar is dat je thuisgevoel versterkend? Een bijpassende oorzaak is ook mijn gebrek aan klustalent. Ik schilder echt alleen als het niet anders meer kan. Zeker niet omdat ineens de mode vraagt om een net afwijkende tint beige op de muren of zo. Werken deed ik al vele jaren lang en intens genoeg om er na mijn (eindelijk) pensioen alsnog voor te gaan. Tuurlijk doe ik het noodzakelijke. Zo heb ik onlangs de tuinbank voorzien van een nieuwe laklaag. Die is nu zo dik dat hij nog 25 jaar mee kan. Maar dan heb je ook de kleur van deuren en kozijnen te pakken. Duurde even, maar past bij het thuisgevoel. Rond mijn geliefde zitplek liggen altijd boeken of bladen. Anders voel ik me zo leeg of kaal. Lezen is een van de passies en er is altijd wel iets wat me nader interesseert. Zie ik op TV iets wat me bevalt of vraagtekens oproept zoek ik het even na.

Geeft veel denkwerk en dat is goed voor de ouder wordende geest…. Hoe dan ook, ik ben benieuwd hoe mensen leven en wonen. In een villa? Of toch een gewone etage dan wel flat. En hoe zij het thuisgevoel ervoeren of ervaren. Gesprekken met vrienden leveren een duidelijk beeld op, bij veel familie kom ik bijna spiegelbeelden tegen van ons eigen gevoel van inrichten en genieten. Maar bij veel anderen is dat toch totaal anders. Wellicht dat men daarom ook zo graag naar buiten gaat en plezier zoekt op alle plekken behalve die specifieke thuisplek. Benieuwd hoe mijn lezers/essen zich profileren op dit punt. Brandt gerust los! Een oordeel zal ik er niet over geven…hooguit mijn mening. (Beelden: Yellowbird)

Staat van oorlog…

Of we het nu willen of niet, wij allemaal worden op een of andere wijze geconfronteerd of getroffen door dat verrekte Corona-virus. Wat eerst nog leek op een redelijk onbekende en matig schadelijke griepsoort is nu in staat om tienduizenden mensen om te leggen en ook om qua besmetting zo snel van mens op mens te laten springen dat het bijna science-fiction-achtig aan doet. Ware het niet zo realistisch en bloedserieus. Op het moment dat je dit leest is Nederland voor 50% op slot. De horeca is dicht, maar ook de musea, bijeenkomsten zijn afgelast, mensen moeten thuis werken, de luchtvaart staat eigenlijk stil, het OV draait op een ander schema en de supermarkten draaien overuren. Huh? Hoezo? Nou….net als elders in de wereld raken Nederlandse burgers van slecht nieuws zo van de leg dat zo acuut beginnen met hamsteren. Je weet maar nooit…. En dus slaan we massaal blikken met eetwaar in, pasta’s, voorverpakte maaltijden, water, bier, chips en……toiletpapier. Dat laatste is het meest verbazingwekkende. Want je kunt dat spul niet eten, en als je echt leegloopt door welke oorzaak ook is een krant of gewone doek die je desnoods daarna wast even effectief.

Maar nee, we leren niets van de armen onder ons, zoeken het comfort en laden ons huis vol met rollen wc-papier. Wat er ook gebeurt in die wereld om ons heen, we moeten wel met een goed schoongemaakt achterste overleven. En echt. lege vakken bij de supers zijn het gevolg. Soms al dagen lang. Ondanks alle geruststellingen van Rutte en c.s. bleven die schappen ook soms dagen lang leeg. Waardoor de amateur-plunderaars gelijk kregen. Zie je wel…’ze’ hebben de logistiek niet onder controle! Goed dat we ons voorbereidden. Hoe dan ook, het blijft asociaal en bespottelijk. Nu ken ik het fenomeen wel hoor. Vroegere generaties die de oorlog hadden meegemaakt wisten wat honger was. De eerste de beste dreiging in de wereld zorgde voor een versnelde tred richting toenmalige winkels waar men dan blikken groenten en fruit insloeg, maar ook beschuit of scheepsbiscuit. Alles om als de oorlog kwam wel te kunnen eten. Men had tussen 1940-45 al zo geleden. De generaties daarna leefden in overvloed. Die maakten geen crises mee. Nou ja, 9/11 wellicht, maar dat was toch van een andere orde. Toch zijn er mensen die zich al jaren voorbereiden op het onvermijdelijke en ongeveer alles in huis halen wat een onafhankelijk leven van voorzieningen mogelijk kan maken.

Van accu’s tot waterzuiveringspillen, van helmen tot witte bonen in tomatensaus. Schuren en zolders volgepakt. Een enkeling bouwde op voorhand al een kelder onder de tuin waarin het overleven een nieuwe dimensie zou kunnen krijgen. De laatste generaties kiezen voor toiletpapier. En Paracetamol zo zag ik. Met hele armen vol pakjes pillen uit de Kruidvat of Trekpleister gehaald. Want ‘je weet maar nooit’. Opvallend, toen ik onlangs zelf mijn normale boodschappen deed, je moet ook in Coronatijden toch een hapje kunnen eten, stonden twee Eritreese of Ethiopische mannen (Ik houd ze niet zo uit elkaar..) een heel vak met pakken bakmeel leeg te ruimen. In hun karretje er mee en hup naar de kassa. Voorraad van de winkel daarna ‘nul’. Maar zij konden bakken…..Net zo geschuffeld als dat WC-Papier en even asociaal. Al is maar de vraag wat nog wel sociaal is als deze crisis nog een tijdje doorgaat. De besmetting- en overlijdenscijfers stijgen met de dag. Straks mag je niet meer naar buiten. Toch blij dat ik zoveel oude kranten heb liggen. Vast handig. En je hoeft er niet voor te hamsteren. (Beelden: Internet)

Detroit’s nummer drie….Chrysler…

Naast General Motors en Ford was The Chrysler Corporation Amerika’s derde autoconcern. En behoorde ook na WO2 tot de grote Drie van autobouwers in de wereld. Onder de merkparaplu van Chrysler hingen ook merken als DeSoto, Dodge, Imperial en Plymouth. Maar net als je bij G.M. wel eens zag ging men vrij willekeurig om met de merkimago’s van de dochtermerken en had men voor de hele wereld een typisch Amerikaanse aanpak die er uiteindelijk toe leidde dat het concern een paar maal flink in de problemen kwam. Hoe dan ook was het een merknaam die klonk als een klok. Ook in ons land, waar Chryslers toch behoorden tot de top van automobielrijdend geluk. Toch bleef men in de VS met name na de oorlog nog een tijdlang verder bouwen aan modellen die vooroorlogse techniek lieten zien.

Pas in 1949 kwam er een nieuw model uit waarbij men voor de zekerheid maar een zescilinder toepaste om de auto betaalbaar te houden voor een breed publiek. Wie echt geld genoeg verdiende kocht dan een zgn. ‘Town & Country Newport’ die was voorzien van houten panelen aan de zijkanten en werd gezien als het summum op luxegebied. Kostte wel het dubbele van een meer normale metalen versie. Zijn overigens nu peperdure klassiekers. Vanaf 1955 groeiden ook de Chryslers. Met de Windsor van 1955 kreeg je nu ook standaard een V8 motor die je naar gelang de versie 188/250pk’s leverde. De carrosserie van de toen befaamde ontwerper Virgil Exner viel op. Mastodont in het straatverkeer, zeker in Europa waar we toch eerder in microkarretjes of Opel Olympia’s vertoefden.

Die Windsor groeide maar door een kreeg eind jaren vijftig flinke staartvinnen op de achterschermen. De tijd van de luchtvaart in autoland was aangebroken. De grille werd een soort muil en twee koplampen werden vervangen door vier stuks. Bij het luxemerk Imperial moest je zijn voor extravagantie, maar gek genoeg leverde Chrysler die wagens in sommige markten als Chrysler en werd het submerk een modelaanduiding. Het begin van de onttakeling van het Chrysler-badge. Dat gold niet voor de groei van de wagens die het merk leverde. Groter werden ze, net als de vleugels. Uitbundigheid kende nauwelijks grenzen. Zo leek het. Met de 300-reeks van 1962 kreeg je echt een enorme wagen die vermogens meekreeg van 385-415pk en een top beloofde van dik 200km/u. Door de jaren heen ging dit zo door. Maar de Europese verkopen namen intussen af. En dus ontwikkelde men een list.

Men kocht een paar noodlijdende Europese fabrikanten op in Frankrijk als Simca en het Britse Rootes en bracht dan die daar gebouwde wagens op de markt als Chryslers. Jammergenoeg had men van Europa weinig verstand en ging het al snel bergafwaarts met Chrysler Europe. Toch deden ze erg bijzondere dingen met die Europese wagens. Zo werden Sunbeams en Hillmans aangeboden als Chryslers en liet men deze wagens ook een duidelijk Amerikaanse smaak uitstralen. Weinig geliefde wagens al reden er nog wat als taxi in bijvoorbeeld Amsterdam. Met de Simca’s deed men iets soortgelijks. Een groter model van dat merk werd in bepaalde markten aangeduid als Chrysler Alpine, later werd dat merk omgevormd tot Talbot. Chrysler was op enig moment blij van al die verliesgevende Europese activiteiten af te kunnen en likte daarop de wonden. Dat kreeg men nooit helemaal meer op orde. Een bekende naam die orde op zaken moest stellen was Lee Iacocca die zorgde dat heel wat overbodige ballast werd gedumpt. Na een paar jaar had hij het merk weer aan de winst. En vond het een nieuwe partner; Mercedes-Benz.

Maar tien jaar later, de financiele crisis bij de banken sloeg keihard toe (en Daimler trok haar handen van Chrysler af) bij de autobouwers in de VS, boog men toch het hoofd. Chrysler werd een marginale speler en kwam zo in handen van Fiat. Die twee concerns samen hebben het uitgehouden tot medio vorig jaar. Daarna bleek dat ook Fiat-Chrysler het zonder steun  niet zouden gaan redden. Een nieuwe overname/fusiekandidaat werd gezocht en gevonden in PSA uit Frankrijk, bekend van Peugeot en Citroen. Chrysler/Jeep komt zo weer in Europese handen. Na de fusie met Fiat werden overigens veel toen bekende en aardig verkopende modellen als Lancia op de markt gezet, eigenlijk een begin van het einde voor die roemruchte merken. Van al die merken is nu slechts Jeep nog puur Amerikaans. Dodge is grotendeels verdwenen, Chrysler, maar ook Lancia. Kortom, een legendarisch en ooit zo trots merk werd toch geknakt door de gebeurtenissen in de wereld. Wat blijft zijn de mooie verhalen en de dito auto’s. Maar zo groot als vroeger zal Chrysler nooit meer worden…..(Beelden: Yellowbird archief/internet)

Huizenprijzen

Ooit legde de toenmalige directeur van de Nederlandse Bank ons bij een bezoek aan zijn kantoor uit dat een belangrijk deel van onze economische groei te danken was aan de indertijd alsmaar stijgende prijzen voor onroerend goed. Dat was nog voor de economische crisis. Toen die toesloeg in de VS en de bankenwereld vooral bleek te bestaan uit blaaskaken en over het paard getilde figuren die van modder goud probeerden te maken stortte die prijzen voor onroerend goed in en daarmee ook de economie. Een crisis die heel wat schade aan richtte en waarvan de gevolgen nu nog steeds zichtbaar zijn. Maar intussen zijn we weer een paar jaar verder en wat blijkt, juist die huizenprijzen schieten weer door het plafond. Deels omdat het ons allen weer wat beter gaat, maar ook omdat de vraag naar huizen het aanbod al decennia overschaduwt. Nieuwbouwprojecten worden wel opgezet, maar je kunt toch lastig elk weiland in ons druk bevolkte stukje Nederland vol zetten met bewoonbare huizen van beton en stenen. De milieufanatici zien je komen.

Nee, het moet anders. Maar hoe? Geen idee. Dus doen we weinig tot niets, de druppels op de gloeiende plaat verdampen en de prijzen voor bestaande bouw vliegen de pan uit. Qua niveau zijn die prijzen weer terug op dat van september 2008 toen we ook meenden als burgers min of mer miljonair te zijn. Alleen al in april dit jaar gingen die prijzen voor bestaande bouw met bijna 9% omhoog t.o.v. vorig jaar. Gestage stijgingen dus en dat is best goed nieuws voor hen die in de lastige tijden de schuld hoger zagen stijging dan de waarde van hun huis. Wie toen verkocht hield er een aardige extra schuld aan over en moet hard werken om dat terug te verdienen. Al die waarden zijn natuurlijk ook gemetselde luchtbellen.  Maar neemt niet weg dat wederom onze economie die het volgens de overheid zo goed doet vooral wordt voorgesleept door die onroerend-goed-sector. Waarbij de gekste prijzen worden gevraagd voor een ‘hok’ van pakweg 30m2 in de grote steden. Wie houdt van vibraties in het leven kan nog betaalbaar terecht in Groningen, maar elders is het oververhitting wat de klok slaat. En dat is geen goed nieuws voor starters. Of voor doorgroeiers zoals ik.

Een betaalbaar appartement vinden op enig niveau in een even leuke omgeving als ik nu tot de mijne reken is een illusie aan het worden. Onlangs bekeek ik een website waarop men dit soort woningen aanbood in een buurgemeente. Het was een moooi project, moet nog gebouwd worden, oppervlakten van 85-125m2. De goedkoopste uitvoering kostte ‘slechts’ 495.000 Euro. De grotere kwamen al snel 2 ton hoger uit. Ben je dus opnieuw miljonair. Nou ja, omgerekend in de goede oude guldens dan. Het kan verkeren..Overigens is het einde van de hausse nog niet in zicht, al vlakken de prijzen in Amsterdam momenteel wat af. Er ontstaat een gat tussen vraag en aanbod. Het wordt te duur. En dus vertrekken potentiele kopers richting Haarlem of Almere. En dat zal Amsterdam niet helpen aan een verbetering van haar inwonerniveau. Van alleen sociale woningbouw kan een stad ook niet leven. Maar wie het wel kan betalen blijft uiteraard graag hier wonen. Al was het maar om de voorzieningen en de gezelligheid…. (Afbeeldingen: CBS, Yellowbird)

Het lastige afschrijven….

Wij mensen zitten soms best vreemd in elkaar. We menen bijvoorbeeld dat alles wat wij aanschaffen voor altijd en eeuwig de zelfde waarde zal houden of wellicht zelfs in waarde zal stijgen. Immers, wij kochten het en dat alleen al is reden om die (veel te hoge)verwachtingen te koesteren. Maar het komt ook voort uit het feit dat veel mensen de waarde der dingen nog kunnen of willen erkennen. Een televisie is bijvoorbeeld een modern ding dat technisch nog jaren meegaat als we het apparaat op normale wijze gebruiken. Dat geldt ook voor een bankstel. Veelal zijn dat toch best prijzige uitgaven en we menen dat de waarde die wij er voor betalen altijd aan dat onderdeel van het huishouden zal blijven kleven. Nou….vergeet het maar. Diezelfde tv, uitgepakt en opgesteld, is eigenlijk al 50% minder waard dan zijn net betaalde nieuwprijs als hij in de kamer staat en zijn eerste programma doorgeeft. Dat geldt in nog wat sterkere mate voor normale confectiemeubelen. Het verandert iets als het gaat om een bijzonder merk met een enorme aanschafprijs.

Maar bedenk maar eens dat 99% van de mensheid het geld niet heeft om die peperdure zaken aan te schaffen. Zo zit dat ook met andere artikelen. De meeste zaken in een normaal huishouden lijden onder de afschrijvingsregels. En die afschrijving is vaak steil. Veel hoger dan wij ons vaak ook maar kunnen voorstellen. Alle roerende goederen hebben er last van. Zelfs kunst. Want dat wordt wellicht ooit iets waard als we tweehonderd jaar verder zijn, maar nu?? Zeldzaam! Ook al denken veel mensen dan wel dat ze met dat kunstzinnige spul goud in handen hebben. Komt ook doordat ze kijken naar programma’s als Kunst of Kitsch en dan ontdekken dat zij ook een ‘Rembrandt hebben gekocht op de rommelmarkt’. In de praktijk valt dat veelal tegen. Dat doet het ook bij auto’s of motoren. Die schitterende glimmende bolide die je net splinternieuw uit de showroom naar buiten rolde bij de dealer die hem aan je verkocht, is nadat je bent ingestapt al 5% minder waard! En die afschrijving gaat gestaag verder.

Al was het maar omdat de meeste auto’s ook gewoon worden gebruikt, er wordt mee gereden, en die auto lijdt dan onder het fenomeen van het gebruik, het weer, of wat ook. Je schrijft dus gemiddeld per jaar 15% van de waarde af. En bij sommige auto’s gaat dat sneller dan bij anderen. Vraag en aanbod spelen een rol, net als het merk of het type auto dat je koos. Maar zeker ook de kleur. Wit lijkt leuk, maar niemand wil dat tweedehands kopen. Resultaat een witte auto schrijft sneller af dan bijvoorbeeld een zwarte of zilverkleurige. De staat van onderhoud speelt ook een rol. En wie denkt (gezien de vele gesprekken tussen koper en verkoper waarin dit onderwerp passeert) dat zij/haar auto gewoon nog de nieuwwaarde zal opbrengen na vier jaar met 50.000km op de teller snapt het economische systeem niet. In feite zie je slechts bij huizen of ander vastgoed dat het daar anders in elkaar steekt.

Huizen worden in de goede jaren meer waard dan je er ooit voor betaalde. Moet je wel geduld hebben en een markt die gewillig is, maar dan nog. Op een huis schrijf je zelden zoveel af als bij roerende zaken. En dus is dat geen slechte investering. Mits je financieel zodanig bent voorzien dat je een eventuele tegenvaller kunt opvangen. Belangrijk als je terugdenkt aan de crisis van een jaar of tien geleden. Wie toen boven zijn nek gefinancierd was, bleek onder water te gaan en dat is een heel vervelende zaak. Dan schrijf je bij verkoop nog veel meer af dan bij die tv of bank. Maar dat is dan weer iets voor een ander blogje…..