Budgetmerk van Chrysler…Plymouth!

Budgetmerk van Chrysler…Plymouth!

Zoals we dat nu ook nog kennen, badgeselling door autofabrikanten om zo een belangrijk deel van de markt te bedienen met min of meer gelijke techniek maar toch een onderscheidend stukje aantrekkingskracht of unieke verkooppunten, was dat in de vorige eeuw ook al het geval. Zo hadden de grote drie van Detroit, General Motors, Ford en ook Chrysler deze slimme marktaanpak uitgedacht waardoor ze hele groepen kopers aan zich konden binden.

Chrysler zette in 1928, in de toenmalige crisis, een merk op dat met lage prijzen en wat uitgeklede auto’s klanten moest zien te werven die ze niet in hun eigen merk konden binnen krijgen. Plymouth was geboren. Omdat ook bij Ford en GM hetzelfde gebeurde waar men goedkopere versies uitbracht voor prijzenkopers, kregen de nieuwe wagens van Plymouth zescilindermotoren (achtcilinders bleven tot 1955 uit het gamma). Het bleek een gouden greep. De modellen van Plymouth, veelal optisch geretoucheerde wagens van Chrysler of Dodge, verkochten als een dolle.

Na de oorlog moet je soms wel drie keer kijken om het eigen gezicht van Plymouth te ontdekken. Zo was de basisauto van 1946 een Chrysler Windsor in wat goedkopere verpakking. Ruim, sterk, en betaalbaar. Dat gold ook voor latere types als de Belvedere, Savoy of Fury. Die laatste kwam in 1958 op de markt en had de toen zo kenmerkende vleugels op de achterschermen en was er nu ook met een dikke V8 die naar gelang jouw kopersbehoefte tot 6.3 liter groot was qua inhoud en dan 330 pk leverde.

Opvallend was dat deze auto stoelen had die meedraaiden met de portieren waardoor in/uitstappen een fluitje van een cent was. Zag je weer niet bij de zustermodellen uit de Chryslergroep. In ons land was het merk ook populair. Zo was er de wonderlijk vormgegeven Valiant uit de jaren zestig die nu van alle compact-cars uit die periode wordt gezien als een van de leukste. Diens opvolgers waren beduidend minder opvallend van vormgeving maar deden het verkooptechnisch een stuk beter. De Fury-lijn was er voor de liefhebbers.

Geen zespitters meer maar altijd een V8 onder de kap en vermogens die konden oplopen tot dik 425 pk. Geen prijspakkers meer. Het merk werd steeds meer een concurrent in eigen huis voor Chrysler zelf of Dodge dat beduidend duurder was. Met de Barracuda had Plymouth een wagen in huis die de concurrentie aan moest met de Mustang van Ford of de Camaro van Chevrolet. Met 425pk en een zeer sportief uiterlijk en snelheden die boven de 200km/u uit stegen lukte dat aardig. Maar toch waren de dagen voor het merk geteld. Geen nieuwe ontwikkelingen meer, wagens uit andere stallen die als Plymouth werden verkocht, het merk bloedde uiteindelijk gewoon dood. Chrysler trok er alweer lang geleden de stekker uit. Over en afgelopen. En intussen is het voor liefhebbers best een merk om te koesteren. En zijn de klassiekers die nog rondrijden redelijk betaalbaar gebleven. Precies zoals men het bij de oprichting graag zag…. (Beelden: Archief)

Wereldmerk van Chrysler; Dodge!

Met het vertrek van Chrysler uit Europa na de vorige crisis die de wereld trof verdween ook Dodge uit de showrooms van de dealers die dat merk trouw waren gebleven tot het laatst. Nu waren die laatste Dodges nog maar een flauwe afspiegeling van waar dat merk voor stond en staat. Even los van de RAM-Pickups die we nog steeds voorbij horen grommen en veelal in handen van bijzondere types hun kilometrages maken. Dat Amerikaanse merk Dodge heeft een wereldwijd bekende klank. Niet in de laatste plaats omdat het vaak werd benut om bijvoorbeeld trucks te verkopen in delen van de wereld waar men het oorspronkelijke merk niet eens kende. De grote drie van Amerikaanse autobouwers pasten op dat punt allemaal dezelfde (batch)trucs toe. Dodge, met een prachtige historie, werd ooit in 1914 opgericht door de Gebroeders met die naam.

Zij verdienden hun eerste dollars door motoren te bouwen voor Ford, maar produceerden in 1914 hun eerste eigen auto. Opvallend was dat de broers Dodge hun wagens een elektrisch systeem meegaven dat al 12volt leverde. Bedenk maar eens dat veel Europeanen tot ver in de jaren zestig gewoon op 6 volt alles deden. De Dodges waren sterk en betrouwbaar en kwamen al snel in gebruik bij het Amerikaanse leger. Als stafauto bijvoorbeeld. In die eerste jaren van haar bestaan verkocht Dodge zoveel auto’s dat het merk vierde stond in de verkoopranglijsten. In 1928 kocht Chrysler Dodge op (voor 175 miljoen dollar, toen een enorm bedrag) en ontwikkelde het merk zich door de jaren als het merk dat bij Chrysler tussen Plymouth en DeSoto zat qua prijs- en uitrustingsniveau. Tijdens WO2 werden veel Dodge trucks gebruikt door de Amerikaanse strijdkrachten.

Met name de zgn. Wapon Carrier bleek een populair ding en die bleven na de oorlog nog wel eens hangen in de gebieden waar de Amerikanen doorheen trokken en dan overgedaan aan civiele bedrijven die er van alles van maakten. Van ambulances tot kraanwagens. Dodge hielp bij de werderopbouw van Europa. Haar meeste personenwagens van kort na de oorlog waren klonen van Chryslers die tegen een andere prijs werden verkocht. Pas tegen de jaren vijftig begonnen Dodges af te wijken van de zustermerken. En kreeg het eigen auto’s met een wat moderner gezicht in de showroom.

In 1957 was de Coronet een totale omslag op modelgebied. Laag, breed en naar keuze nu ook met een V8 uitgerust. Torsiestaafvering aan de voorzijde maakte de Dodge een populaire auto. Wie extra geld besteedde kocht de versie met 310pk. In de jaren zestig kwam Dodge met zgn. Compacte modellen. Men noemde ze Dart of Lancer en een jaar later weer Polara. Helaas waren het weinig aansprekende wagens, want in feite gewoon geleend van zuster Plymouth. Compact in Amerikaanse ogen was trouwens voor ons Europeanen nog altijd fiks aan de maat. Pas bij de zeer sportieve Charger en Clallenger van eind jaren zestig kreeg Dodge naam in het wat sportievere deel van de markt. Wagens die naar de 200-230km/u opstoomden en een Ford Mustang er uit lieten zien als kapperscoupe’s. Met 425pk onder de klep was je zeker als eerste weg bij het stoplicht, maar stond je ook wel weer snel bij de volgende brandstofpomp. Ellendig genoeg wist Dodge haar imago lang niet vast te houden want in de jaren zeventig en tachtig maakte het wagens die leden onder enormer kwaliteitsproblemen.

Daarbij werd men gedwongen om sommige van Talbot/Simca overgenomen auto’s ook in de VS te gaan verkopen. Het imago daalde alleen daardoor al naar een nieuw dieptepunt. Compacts als de Shadow en zo meer konden dat tij nauwelijks keren. Met latere wagens lukte dat beter. De al genoemde Pickup-Trucks die onder de naam RAM uitkwamen waren van een ongekende kracht en sportiviteit. Ook de nieuwe Chargers en Challengers hielpen mee om het imago te redden. Dat deden trouwens de in diverse landen geleverde trucks ook. En zo kwamen de verkopen toch nog tot een redelijk niveau. Tot het moment dat Chrysler zich terugtrok uit Europa. Na de fusie met Fiat werden nog wat Dodges verkocht als Lancia maar daarover zweeg men het liefst in Amerika. En terecht. Wie nu een Dodge wil zien moet het zoeken in klassiekers of afgaan op het gebrul van die RAM Pickups als er weer eens een aannemer door de straten rijdt. Je kunt ook afreizen naar de VS waar uiteraard nog steeds Dodges bij de vleet worden verkocht. Maar dat is natuurlijk best een dingetje. Vandaar dat ik er even aandacht voor had….(Beelden: Yellowbird archief)

Vurig submerk van Chrysler – Desoto!

Ik denk dat heel wat lezers bij het zien van dit merk geen benul hebben dat het ooit heeft bestaan. Toch was het een van de dochtermerken binnen de Chryslergroep, waartoe ook Dodge en Plymouth behoorden. Het merk had geen eigen geschiedenis. In 1928 werd het door Chrysler opgericht om een paar gaten te vullen die Chrysler zelf dacht niet op te kunnen vullen. Desoto’s waren per definitie goedkoper dan wagens van het moedermerk. Maar ze boden min of meer dezelfde techniek en uitrusting. Dus zag je na WO2 toen het merk nog een zekere bloeitijd kende wagens als de Suburban die in feite een Chrysler was maar dan met extra zitruimte achterin wat hem zeer geschikt maakte voor taxivervoer van/naar vliegvelden of hotels. In die rol zag je ze dan ook vaak rijden.

Voor het meer normale kopersvolk was er de vergelijkbare Custom die een normale inrichting te bieden had. Uiterlijk kon je deze wagens slechts via de grille onderscheiden van een Chrysler. En zo ging het met DeSoto verder tot 1952, toen Chrysler toestond dat ook een Desoto geleverd kon worden met een V8-motor wat de verkopen direct deed stijgen. En om dat feit te vieren kregen Desoto’s voortaan type-aanduidingen waarin het woord Fire werd opgenomen. Firedome, Fireflite etc. Vanaf 1955 kreeg je ook de optie dat men de  auto in twee kleuren kon spuiten, een jaar later verschenen ook bij dit goedkopere Chryslermerk kleine vleugels op de achterschermen.

Het einde kwam al in zicht voor het merk toen men de Firesweep uitbracht, een extravagante auto die in feite niet veel meer was dan een Dodge met een wat aangepaste buitenkant. Ook gebouwd op de productielijnen van Dodge trouwens. Diens opvolger was zo mogelijk nog uitbundiger van vormgeving, kreeg vleugels als van een vliegtuig en motoren die bij de 300pk aan vermogen leverden. Maar onderhuids was het gewoon allemaal Chrysler en ook de prijsverschillen waren minimaal. Fireflite heette de auto en voor liefhebbers van klassieke Amerikanen was het prachtig voorbeeld van een tijdperk waarin het maar niet op kon in de VS.

Maar voor Desoto was het einde in zicht. Chrysler onderkende dat de toegevoegde waarde van het submerk te klein was om er een aparte divisie voor op de been te houden en sloot in 1961 de productielijnen. 32 jaar had het bestaan. Nu is het nog een voorbeeld van hoe in autoland ‘badge-selling’ voordelen biedt, maar zeker ook nadelen heeft. En een merk zonder echte geschiedenis toch altijd een wat gemaakt imago zal houden. Overigens zijn oude Desoto’s nog best in trek bij klassieker-liefhebbers die er grif geld voor betalen. Moet je wel even rekening houden met de dorst van die wagens natuurlijk. Want daar lette men indertijd wat minder op. (Foto’s: Internet)