
Het was in een blog van 1 maart 2020 dat ik de geschiedenis van Chevrolet hier opdiende als bouwer van met name aansprekende personenwagens. Maar er was ook een divisie van dat merk die zich bezig hield met trucks en bestelwagens. Hoewel opgericht in 1911 als onafhankelijke autobouwer kwamen het merk Chevrolet al in 1918 bij General Motors onder dak, waar het nog steeds een wezenlijk onderdeel van uitmaakt. Kort daarna verschenen al de eerste trucks, al waren dat dan nog bescheiden wagens met een laadvermogen van 1 ton.

Zoals zo vaak gebeurde in die jaren hadden die vrachtwagens nog geen luchtbanden maar massief rubberen exemplaren wat voor het comfort niet geweldig was, maar de Chevrolets met lading wel duurzamer maakten. In de loop van de daarop volgende jaren werden hele reeksen trucks van Chevrolet op de markt gebracht. Met vier of zes cilinders en veelal draaiend op benzine.

Vaak volgden de Chevrolet trucks trouwens de vormgeving van de personenwagens wat Chevrolet’s een vertrouwd maar ook plezierig uiterlijk verleenden. De lichtere trucks werden geleverd als Chevrolet, zwaardere wagens gingen als GMC de deur uit. Hydraulische remmen kwam bij Chevrolet in de jaren 30 beschikbaar. Tijdens de oorlog werden er uiteraard de nodige bedrijfswagen geleverd aan de Amerikaanse troepen.

Opvallend is ook dat in de jaren veertig bij Chevrolet zo’n 60 verschillende modellen bedrijfswagens in haar aanbod had zitten. Na de oorlog zagen we Chevrolet bestellers ook in onze streken veelvuldig rondrijden. Ze waren best populair, want Amerikaans uitgevoerd, sterk en je kon er iets in kwijt. GMC’s waren hier de norm in het grondverzet, veelal omgebouwde militaire vrachtwagens met genen van Chevrolet. Maar leuk is ook dat Chevrolet-bedrijfswagens niet alleen in de VS werden gebouwd, maar ook in andere landen. Zo hadden ook de Belgen een eigen assemblagelijn, net als Canada en Brazilie. De Britten kenden hun eigen merk Bedford (zie daar..) waar men ook lang Chevrolet’s in licentie bouwde. Intussen is het merk hier verdwenen. Men trok zich na de financiele crisis van een jaar of 15 geleden volledig terug uit grote delen van de wereld. Maar de naam was gevestigd en veel liefhebbers en musea koesteren die oude Chevy’s met veel genoegen. Net als ik… (beelden: Internet)


















































Kleine prijzen, beperkte motorinhoud maar met die ene gepatenteerde bijzonderheid, de Variomatic-aandrijving. Een systeem van schijven en rubberen snaren die heen en weer bewogen naarmate de snelheid werd opgevoerd en met een simpel pookje te bedienen was. Vooruit, neutraal of achteruit. Iedere malloot kon er mee overweg. En precies dat werd voor de kleine DAF de nekkenbreker. Want de auto bleek ideaal voor mensen die niet konden schakelen, vrouwen, mensen op leeftijd en invaliden. Met zijn wat pruttelende 600cc grote tweecilinder was het basistype 600 ook geen snelheidswonder, met 95km/u was de koek wel op. Met latere modellen leek men dit te kunnen oplossen, maar toen was het imago toch al te veel beschadigd. Zichzelf serieus nemende chauffeurs wilden er niet in gezien worden al was de verkoop verder nog best aardig.
Via de 750, Daffodil, 33 kwam men uit bij de 44/46-reeks. En die wagens hadden een ander uiterlijk en de maatvoering was iets ruimhartiger. Een iets grotere motor maakte de DAF 125km/u snel. Een echte stap vooruit maakte DAF met de 55. Maar die had dan ook een van Renault overgenomen viercilinder voorin die de top naar 135km/u bracht. Men hield wel vast aan een verbeterde Variomatic. Met deze wagen deden Rob Slotemaker en Rob Jansen mee aan de grote London-Sydney-rally en kwamen ondanks vele hindernissen als 17e aan de finish. Voor een soortgelijke compacte auto een wereldprestatie. En terwijl de personenwagens het lastig hadden bleef het imago van het merk op truckgebied hoog.
Het marktaandeel was indertijd geweldig en DAF innoveerde heel wat van haar trucks (en afgeleide bussen) op zodanig wijze dat transporteurs er vrolijk van werden en telkens weer nieuwe wagens bestelden. Bij de personenwagens intussen volgde de 66 de 55 op. Onderhuids compleet andere wagen met iets meer vermogen en een totaal nieuwe achteras. Puik rijdende karretje dat in Coupe-vorm zelfs nog sportief oogde en met een optionele 1,3 liter motor van Renault ook nog eens naar de 150km/u kwam. Maar wel prijzig intussen want vergelijkbaar met een Ford Capri 1,3 in de prijslijst. En dat was voor velen toch een totaal andere auto. Ook heel anders was de geplande Daf 77. Die zou naast de 66 op de lijn komen te staan.
Een compacte middenklasser met weer wat meer vermogen maar vooral meer uitstraling. Maar die zouden we nooit meer als DAF op de weg zien komen. Nadat men in Borne een nieuwe fabriek bouwde werd de personenwagendivisie verkocht aan Volvo. En dat bouwde al die leuke DAF’s voortaan onder eigen naam. Zo werd de 77 omgevormd tot de 340 en bleek dat de merknaam Volvo voor veel DAF-rijders magneetwerking had. DAF ging verder met haar trucks. In voor- en tegenspoed. Op enig moment ging men zelfs onder water. Werd weer gered, ging weer onder water en werd weer gered. Men werkte samen met Leyland uit Engeland, met Amerikaanse partners en kwam via die contacten weer op het spoor van het Tsjechische Tatra waar men tegenwoordig motoren levert voor diens nieuwe trucklijn Phoenix. DAF is nog steeds een belangrijke leverancier van zwaar materieel. Haar wortels, en aan die kleine personenwagens houden we gewoon de bijbehorende herinneringen. Gekoesterd in een fraai Eindhovens museum en in clubs van actieve rijders. Een Nederlands merk, best iets om trots op te mogen zijn. (Beelden: Yellowbird archief)