
Het was niet met al te veel enthousiasme dat wij indertijd het nieuwe land en die polderstad waar we veel mensen om ons heen wisten waarmee we het plezierig hadden, verlieten en terug verhuisden naar het oude land. In de periferie van de hoofdstad vonden we onze nieuwe woonstek. Dat had best nog wat voeten in de aarde. Want een oekaze vanuit het toenmalige bedrijf waar ik mijn managementtaken verrichtte vond de afstand tussen Almere en Voorschoten, mijn toenmalige werkplek, echt te groot en door de vele files ook veel te stressvol.

Nu was het zo dat net in die periode dat ik daar woonde en elders werkte allerlei werkzaamheden aan de verbindende wegen zorgden voor dagelijkse enorme files wat inderdaad leidde tot grote rijstress. Daarnaast was de forenzen-kilometrage voor de toenmalige directeur van het bedrijf reden om te bedingen dat ik echt binnen een jaar moest zien dichter bij kantoor te komen wonen. In de arbeidsovereenkomst stond dat ook letterlijk zwart op wit. Onze zoektochten van toen om echt te verhuizen deden we echter op een laag pitje.

We hadden indertijd een groot huis beschikbaar, een redelijk leuke omgeving, met buren, vrienden en familie om ons heen. Maar toen dat jaar zijn einde vond en de druk werd opgevoerd om nu toch echt eens werk te maken van die verhuizing namen we een besluit om er dan serieus naar te kijken. Een goede vriendin van ons gaf de doorslag. Een collega van haar moest ook gedwongen verhuizen toen het bedrijf waar zij werkten besloten had naar Oost-Nederland te verkassen. En ook die man moest mee. Zijn huis kwam aldus te koop, en zij, onze lieve vriendin, bedong dat wij prioriteit kregen bij het bekijken van en eventueel overgaan tot aankoop. Dat moest dus in rap tempo. Wij kwamen, zagen, en overwonnen.

De prijs werd afgemaakt, de hypotheek geregeld (toen met 8.2% effectieve rente) en in de laatste week van december de overdracht geregeld. Wij waren ineens huiseigenaar. December 1993. Precies 30 jaar geleden. Toen wij een dikke maand later echt verhuisden merkten we dat het huis toch ietsjes kleiner was dan we eerder hadden ingeschat, we moesten passen en meten om alles kwijt te kunnen, maar uiteindelijk kwam dat alles toch op zijn plek terecht. En dat bleef het tot op de dag van vandaag. Het huis werd een echt thuis. We trokken het b.w.v.s. ‘aan’. We deden de nodige aanpassingen door de jaren heen en voelen ons er nog steeds senang. Net buiten de drukte van het centrum, een dorp in stedelijke omgeving en met het OV zijn we in 20 minuten op de Dam, hartje centrum. We weten wat we hebben, niet wat we eventueel nog kunnen krijgen. Maar wie weet. 30 jaar is lang, persoonlijk heb ik zelf nog nooit zo lang ergens gewoond. Dat zegt veel. Wellicht alles. Ik vraag mij in dat kader wel af, hoe vergaat het jullie op dat punt? Zelf ook een regelmatige verhuizer of juist een ‘plakker’ voor wie het thuis precies dat biedt wat je als mens zoekt?? Laat maar weten. Intussen zitten wij aan de bubbels met taart, want 30 jaar is natuurlijk niet niks….(Beelden: Prive)



















Het was echt liefde op het eerste gezicht toen we daar ergens aan het begin van de jaren negentig voor het eerst een bezoek brachten; Edinburgh. Schotse hoofdstad, prachtige geschiedenis, dito gebouwen en wat een aardige mensen die Schotten. Wij kenden het Verenigd Koninkrijk van onze bezoeken van een jaar of twintig regelmatige bezoeken en diverse plekken aardig, maar dit was toch de overtreffende trap. Vanaf het vliegveld met een rechtstreekse buslijn aan komen rijden en dan rechts van je dat echt ontroerend mooie kasteel op een hoge heuvel zien. Princess Street, met dat wonderlijke beeld van aan de ene kant pand na pand winkels met hotels en aan de andere kant diepe dalen waar parken te vinden zijn maar ook het befaamde Waverley Station.



In de verhalen over mijn werkkringen in luchtvaart en auto’s komen nog wel eens verwijzingen voorbij naar trips die ik al dan niet mocht maken (of moest). Een daarvan was een door de toenmalige Skoda-importeur Englebert georganiseerde dealertrip naar Praag. Najaar 1978! Met de eigen auto. Een Skoda. Tuurlijk. Voor het eerst naar dat mysterieuze land dat me zo na aan het hart ging, zeker na de gebeurtenissen van 1968 toen de ‘Praagse Lente’ wreed werd veranderd in een nieuwe Russische winter. Opgevoed met het merk Skoda, op Schiphol veel zaken gedaan met CSA, de KLM van Tsjecho-Slowakije, zelf rijdend in het merk vanaf 1971, ik had en heb iets met dat land en die stad. Dus toen ik er in 1978 voor het eerst was vond ik alles bijzonder interessant.
Maar was ook verbaasd over de vele historische wijken en gebouwen die weliswaar door de communistische leiders niet meteen elke dag werden onderhouden, maar nog wel de nodige grandeur uitstraalden. Grandeur die Praag nog steeds deelt met zustersteden als Wenen. Want ook deze stad was ooit onderdeel van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Een niet te onderschatten periode in de geschiedenis van het land en de stad. De Moldau stroomt gestaag door de stad, al is die naam dan de Duitse variant en noemen de Tsjechen zelf deze stroom Vltva. Praag kent een oeroud centrum, straatjes waar ooit alchemisten werkten aan het maken van goud, samen met schrijvers die in alle armoede wel fraaie werken afleverden.
Je hebt er de Karelsbrug in het centrum, waarvan de geschiedenis werd aangepast om het mooier te maken, en wiens fundamenten leunen op eierschalen. Een brug waar je indertijd nog gewoon met de auto overheen kon rijden, tegenwoordig is het een flaneerbrug geworden, met schitterende ornamenten en veel (namaak)kunstenaars. Praag is ook de stad van Jan Pallach, een student die zich uit protest tegen de Sovjet-invasie en nieuwe bezetting na 1968, zelf in brand stak. Hij deed dat op het Wenceslasplein, wat eigenlijk een boulevard is, waar ook in 1989 de omwenteling plaats vond waarbij de communisten alsnog het landsbestuur moesten afgeven.
In de keren (36 in totaal) dat ik er nadien te gast was bezochten we allerlei zaken die van interesse waren. Zoals de fraaie Burcht, waar de regering zetelt, boven de stad uit stekend naast de St.Vituskathedraal waarover men bij de bouw honderden jaren deed. Maar wat een pracht en als je even de tijd neemt, welk een uitzicht over de stad en de Moldau. Nog fraaier als je dat doet vanaf een stukje stroomafwaarts en de heuvel beklimt bij het oude kerkhof Vizegrad van de stad waar veel bekende Tsjechen begraven liggen. De nabij gelegen heuvel geeft je een uitzicht dat adembenemend is. Tien bruggen in beeld, die Burght en St.Vitus op afstand, echt schitterend. Praag kent een puik metronetwerk, maar er rijden ook voldoende trams. Wandelen is er een genoegen, al was het er dan vaak flink druk. Winkelen kan er ook naar hartelust. Er zijn grote en kleine winkels, marktjes en ook de nodige straathandel en artiesten. Hotels in overvloed, van keurig netjes tot super-luxe. Met de bijbehorende prijzen. Met de auto zelf door het centrum rijden is avontuurlijk. De straten zijn soms onoverzichtelijk in het centrum, parkeren een crime, dus ik raad dat zelf af. Maar wat een stad mensen. Zeer aan te bevelen.
Net als het eigen Tsjechische bier en de andere drankjes van eigen bodem die men je graag schenkt en verkoopt. Zoals Bergerovka dat zorgt dat je na een paar glaasjes (ijskoud)een zeer rooskleurige kijk op de wereld ontwikkelt. Of het nog heftiger Slivovitsj dat menig reisgenoot indertijd aardig de das om deed na consumptie. Goed voor plaatselijke verdoving van mond, keel en maag…dat wel. Praag, heerlijke stad in het centrum van Europa. Mooie mensen, lastige taal, maar door de ontwikkeling van de bevolking kom je met Duits en Engels ook ver. Aanrader van jewelste. (beelden: Yellowbird archief)
Wat dat toch is, het gevoel dat je echt bij een stad hoort? Geen idee. Maar veel echte en geboren Amsterdammers verliezen dat gevoel nooit. Zelfs niet als ze in pakweg Denemarken wonen of Nieuw-Zeeland. Het gevoel dat je krijgt van verhalen of liedjes die over jouw stad gaan, het maakt ons Mokummers al snel week en gevoelig voor tranen. Westertoren, Dam, de grachten, de Jordaan, de vroegere haven. De geschiedenis van de stad is oud. Het verhaal over de Tweede Wereldoorlog die deze stad zo hard trof. Je krijgt het mee vanuit de ouders, de genen, maar ook je eigen ervaringen doen er natuurlijk toe. Een stad is geen dorp en een dorp wordt zelden een stad. Al is dat in het geval van veel grote steden ooit wel eens zo geweest. Meestal niet veel meer dan ooit een vestiging van wat handlieden of boeren aan een rivier, kust of twee huizen langs een doorgaande weg.
Zo verging het Amsterdam ook. Men dankte de ontstaansgeschiedenis aan vissers die vanuit het iets verderop aan de rivier de Amstel gelegen dorpje Ouderkerk afzakten tot de toen nog aardig in het Noord-Hollandse landschap spoelende Zuiderzee. Daarna bleven vissen en soms iets agrarisch opstartten. Zo ontstond een veelal gelovige gemeenschap die telkens verder uitbouwde. De waterwegen bleken prima geschikt voor vervoer van handel en personen en al snel bouwde de gemeenschap die nu Amsterdam heet zich uit. Tot de stad die het nu is. Bijna 1 miljoen zielen groot, met een geweldig vliegveld om de hoek, een aardige industrie en haven, werk voor velen en ooit benoemd tot hoofdstad. Zeer terecht overigens. Amsterdam speelde in de geschiedenis een belangrijke rol. Veel bestuurders en chique zakenmensen kwamen uit deze hoek vandaan. Maar Amsterdam is ook een stad van anarchisme en oproer.
In het verleden diverse malen bewezen dat de bevolking niet houdt van knechting of onderdrukking. Dan komt men in opstand en dat ging of gaat er vaak heftig aan toe. In de recente geschiedenis zijn o.a. de studentenopstand uit 1968 bekend, maar ook de latere krakersopstanden. De relletjes die door linkse lieden werden opgebouwd tot een stedelijke revolutie rond de kroning van Beatrix, het was allemaal mogelijk in Amsterdam. Ook de ontruiming van op zichzelf prima woningen voor de metro-aanleg in de jaren zeventig leidde tot zware inzet van politie en andere overheidsdienaren toen de bevolking zich niet liet weghalen uit die huizen. Amsterdam is daardoor alleen al een bastion van zelfverzekerdheid. Daar doet geen Groenlinkse egalisatie of Dedain66-achtige bestuurslaag iets aan. Al is een deel van de oorspronkelijke bevolking dan intussen verdwenen. Verhuisd naar plaatsen rondom de hoofdstad, als Purmerend, Almere, Hoofddorp.

Ja mensen het is hier druk. Zomers Amsterdam zit vol met toeristen. Velen daarvan in de leeftijdscategorie tussen pakweg 20-35 jaar. En ze zijn overal te vinden. Een grote stad waardig. Volgens inwoners van het oude centrum, veelal mensen die je als import kunt beschrijven, is het allemaal te veel. Ze willen meer rust en geen hordes lawaai makende toeristen op hun stoep. Als ik zelf kijk naar wat er zoal voorbijtrekt aan je waarneming tijdens een wandeltocht door die fraaie stad aan IJ en Amstel dan zie je toch dat niet alleen toeristen het druk maken. Ook de vele bestelwagens, fietsers, bussen, trams, scooters en zo meer maken het beeld chaotisch. Daarbij heeft men in de stad door de jaren heen zulke krankzinnige verkeersregels opgesteld en uitgevoerd dat je bijna je best moet doen om niet aangereden te worden.
Immers, men laat alle verkeer elkaar ontmoeten in de drang naar autootje pesten of fietsjes promoten. Maar extra aangelegde fietspaden leiden niet per definitie tot beter gedrag van de gebruikers. Integendeel. Eenrichtingsverkeer is zinloos als je dat instelt voor fietsende medebewoners. En trottoirs lijken anno 2017 de fietspaden pur sang. Het krioelt allemaal door elkaar heen en dat wordt nog eens verhevigd door de vele opbrekingen die deze stad intussen al een halve eeuw teisteren. Waarbij niet of nauwelijks afstemming is geweest tussen de stadsdelen of zelfs buurtregisseurs.
Men doet maar wat en zo ontstaat een erg drukke binnenstad die met al die toeristen nog eens extra wordt belast. Moet je die toeristen dan daarvan de schuld geven? Nee! Het stadsbestuur en met name die stadsdeelbestuurders moeten flink over de knie. Zij dienen te zorgen dat de chaos niet uit de hand loopt. Dat men dus eens duidelijke afspraken maakt over wie waar wanneer (ver)bouwt en waarom. Dat de straten regelmatig en goed worden schoongemaakt, het vuilnis tijdig opgehaald en dat overbodig autoverkeer in die smalle straatjes wordt geweerd. Tegelijkertijd moet je dan zorgen voor optimaal Openbaar Vervoer en geen tramlijnen opheffen zoals men nu van plan is. Het lijkt soms wel (en volgens mij is het echt ook zo) dat die stadsbestuurders vooral politiek bedrijven en nooit op straat komen kijken naar de gevolgen van hun falende beleid.
Onlangs zagen we daar al een voorbeeld van toen men met de vergunningen van rondvaartbootbedrijven aan de haal ging. Op zodanige wijze dat doorgestoken kaart bijna aantoonbaar zat in de besluitvorming rond dit onderwerp. Gelukkig keerde men na stevige druk uit de branche snel op de schreden terug. Drukte hoort bij een grote stad. Wie dat niet wil moet direct verhuizen. Nederland kent een paar stiltegebieden waar je alleen vogels hoort of het ritselen van de marters in het bos. Maar je maakt van een stad nooit een dorp! Wie dat als bestuurder wel wil kan beter een minder betaalde baan aannemen in een of andere provinciale samenleving. Maar blijf af van Amsterdam. En als je dan echt eens iets goeds wilt doen voor die stad, praat dan eens met echte Amsterdammers, die hier geboren en getogen zijn, en luister naar wat die aandragen voor slims. Maar mekker niet over de gevolgen van je eigen promotiecampagnes. Net of je tegen je partner zegt dat die zich minder aantrekkelijk moet gedragen omdat jij er anders te grote verlangens van krijgt. Onlogisch, en zeker onnodig.
Wie mij kent weet dat ik een afkeer heb van alles of iedereen die ons land onderuithalen. Of wil verzorgen dat wij als geboren en getogen Nederlanders een hekel krijgen aan ons zelf, onze geschiedenis, onze cultuur of onze gewoonten. Ík laat me dat door niemand aanpraten. Omdat er elders in de wereld ook zoveel aan te merken valt en sommige groepen niet voor niets kiezen om in ons hier opgebouwde paradijsje te komen wonen. Hetzelfde voel ik bij mijn eigen stad. De omgeving waar ik ben geboren, opgegroeid, naar school ging, woonde tijdens de eerste jaren van mijn huwelijk en meer. Waar ik het soms hartstochtelijk oneens kan zijn met de bestuurders. Die van deze grote stad een dorp willen maken, die voorkeur geven aan instroom in plaats van behoud van het goede en vertrouwde. Bestuurders die ook vaak van een politieke signatuur zijn dat ze onder de termen van mijn toorn moeten mogen vallen. Moet je maar niet voor zo’n stroming politiek gaan bedrijven. Ik heb er niks mee en zal er ook nooit iets mee krijgen.
Mits je bijvoorbeeld voor de arbeiders en ouderen een sociaal programma uitvoert. Het opschrijven ervan is bij politici vaak erg makkelijk, bij de dadendrang mankeert het veelal. Dus ja, ik ben soms kritisch op de stadsbestuurders, niet zozeer op die prachtige stad zelf. Waar ik wekelijks hele wandelingen maak en dan geniet van de cultuur, de historie, de fraaie waterpartijen of groene parken. De bevolking is over het algemeen genomen vriendelijk en dat kan niet van elke stad worden gezegd. Kortom, ik ben een Amsterdammer in hart en nieren en laat me daarop voorstaan. Zo niet de ex-Amsterdammer en blogger die mijn gemoederen aardig wist te verhitten toen hij vanuit zijn eigen verkozen provinciale zijlijn weer eens ouderwets te keer ging over de stad, de toeristen, het verkeer en zo meer. Er deugde maar weinig van en hij wist zelf natuurlijk welke oplossingen nodig waren. Niemand anders! Ik was het vaak niet met hem eens. ‘Schijten in je eigen nest’ noem ik dat, omwille van goedkeurende commentaren van mensen die onze stad niet kennen of slechts van imago.
Onlangs zag ik een documentaire over de VOC-schepen en Amsterdam. Was best aardig om te zien hoe die enorme schepen (van toen), na een lange reis naar verre en exotische oorden aan de oostkant van de Amsterdamse haven in die tijd bij laag water niet over de daar aanwezige zandbanken heen konden komen. Die ondiepten waren ontstaan in het zuidwestelijk gebied van de Zuiderzee. Daardoor was het met die schuiten vaak niet mogelijk om bij de veelal ook nog heersende zuidwestenwinden die hindernissen voor de haven van Amsterdam, te nemen en binnen te zeilen. Er bleef niet veel meer over dan bij Pampus voor anker te gaan. Voor Pampus liggen stond gelijk aan geen kant meer op kunnen en dus waren de bemanningen van die schepen na hun lange reizen min of meer gedwongen stil te zitten of te hangen. Voor Pampus liggen kreeg zo een eigen plekje in de Nederlandse taal. Mijn pa gebruikte nog een andere uitdrukking; als we, kind dat we waren, nieuwsgierig vroegen wat hij of wij zouden gaan doen, antwoordde hij steevast: ‘Naar Pampus pap eten’. Oftewel, een niets zeggend antwoord dat gelijk stond aan ‘gaat je niks aan’. Pampus was dus in de Amsterdamse taal vervat, maar wat was het eigenlijk?
Pas op school leerde ik van een eilandje dat aan de oostkant van de stad, tussen Amsterdam en Muiden net boven het water uitstak van het intussen IJsselmeer, niet ver van de Oranjesluizen. Het forteiland Pampus werd (slim) vanaf eind 19e eeuw gebouwd op het zgn. Muiderzand, onderheid met 4000 palen van 11 meter lang. Het fort bedoeld als onderdeel van de zgn. Ring rond Amsterdam, ook Fort Amsterdam genoemd. Men dacht in die tijd nog dat je met dit soort fortificaties de vijand buiten de deur kon houden. De kanonnen die men monteerde zouden Amsterdam afdoende kunnen beschermen. Toen het eiland en fort eenmaal klaar waren, bleek die hele ring van forten rond de hoofdstad overbodig geworden. De vijand was intussen gemotoriseerd en een paar jaar later vloog hij gewoon over die forten heen. Wat bleef was een uniek verdedigingssysteem dat in de jaren twintig nog werd voorzien van luchtafweergeschut. Maar in 1933, toch slechts een paar jaar voor de Tweede W.O. sloot men de boel, trok de soldaten terug en liet het fort het fort.
Tijdens de hongerwinter staken veel mensen over het ijs richting het oude fort en namen alles wat brandbaar was mee naar huis. Het verval sloeg toe. Na de oorlog heeft de Mijnopruimingsdienst er nog wat explosieven tot ontploffing gebracht, maar verder bleef het een eenzaam plekje in dit grote watergebied tussen Amsterdam en het (tegenwoordige) Flevoland. Intussen woont er een enkel paar mensen dat het hele jaar door gasten ontvangt, rondleidingen geeft en het fort plus eiland wat onderhouden. Er varen in de zomermaanden wat pontjes op en neer tussen Amsterdam en Pampus en de watersporttoerist weet het haventje ook wel te waarderen als plek in de luwte bij zwaar weer. Intussen is er ook een baken voor de luchtvaart geplaatst waarop overvliegende toestellen kunnen navigeren op hun routes naar of van hun bestemming. Een stipje in het IJsselmeer dus. Nu onderdeel van de Gemeente Muiden. En in de winter buitengewoon stil. Dan kan je dus echt voor het gelijknamige eiland gaan liggen als je wilt en zelfs wat pap eten. Maar voor de gezelligheid hoef je het niet te doen. (Foto’s: Internet)