
Het was een wat grijzige dag in 1964 dat ik voor het eerst het luchtruim zou kiezen in een sportvliegtuig. In dit geval een piepkleine Piper Tri-Pacer vanaf vliegveld Hilversum. Samen met een gezelschap dat bestond uit mijn toenmalige ‘meisje’ (nu vrouwlief), oudere broer Rob en een collega van de bankinstelling waar ik toen werkte. De hobbypiloot van het kleine driepersoons vliegtuigje was ook weer iemand van die zelfde bank en moest gewoon zijn uurtjes maken en liet zich graag betalen door de passagiers die deze luchtdoop wel iets vonden.

Dat vliegveld Hilversum had nog een extra en aardige attractie in die periode, een oude Siebel Si204 die ooit dienst had gedaan bij Prins Bernhard (die had er na WO2 zelfs twee) en daarna een carriere had gekregen bij het Nationaal Luchtvaart Laboratorium. Nadat men bij dat instituut een nieuw meettoestel had aangeschaft ging de PH-NLL naar een bedrijf op Hilversum, Skylight, vooral bekend van haar reclame- en rondvluchten.

Daar verloederde de best unieke en oude Duitse machine met Nederlandse historie al snel en werd overgelaten aan de elementen en het grijpgrage vandalenvolk van toen. Best jammer, want dit was eigenlijk een kist voor het Nationaal Luchtvaart Museum. Hoe dan ook, tijdens het wachten op beter weer en de piloot waarmee we de lucht in zouden gaan, bezochten we even die oude Duitse kist en zaten o.a. in de cockpit. Ik draaide aan het stuurwiel, keek naar de (nog aanwezige) instrumenten, loerde naar de omgeving via de grote glazen kap van de machine en vroeg aan de denkbeeldige verkeerstoren om een toestemming op te stijgen. (Tenslotte had ik al twee keer met een tweemotorige machine boven Amsterdam gevlogen, was dus best ‘ervaren’…)

Ineens klonk uit een luidspreker (die hadden we niet gezien) de stem van de verkeersleider op de toren…’You are cleared for take-off Runway 22′. Ik schrok me een hoedje. Bleken die lui daar gewoon mee te luisteren…. Hoe dan ook, er zijn foto’s gemaakt van dat evenement en uiteraard van onze latere vliegavonturen. De Siebel is niet veel later compleet gesloopt. Helaas bleef er weinig tot niets van bewaard. Terwijl dit best interessante vliegtuigen waren geweest. Denk ook maar aan de link met de toen nog op handen gedragen Prins… Ontworpen in het vooroorlogse Duitsland als licht transport/lesvliegtuig werd het zowel in Duitsland, bezet Frankrijk en Tsjecho-Slowakije gebouwd voor de Luftwaffe.

Een aantal van deze Siebels opereerde in Luftwaffe kleuren ook in ons land. Wellicht komen die twee toestellen van Bernhard ook wel uit die in Nederland gestationeerde Duitse vloot. De Siebel kon 8 passagiers vervoeren, had twee Argus 411 motoren van 592pk elk en viel op door die typisch Duitse glazen cockpitkoepel en twee staarten. Na de oorlog werden ze door de Fransen nog een tijdje doorgebouwd en ook de Tsjechen hielden de machine in productie als Aero C3. Onlangs ontdekte ik in mijn bergruimte op zolder een oude plastic bouwkit van zo’n kist en besloot ik die dan maar te bouwen als die befaamde maar helaas gesloopte PH-NLL. Heb er al dagen lol van. Net als toen op Hilversum. (Beelden: Wiki/internet/archief)























Ook daar was een tweetal heren verantwoordelijk voor het draaiend houden van die operatie, beide in de functie van procuratiehouder en er omheen hing een aardige staf aan kantoormensen, aangevuld door loodsmedewerkers en chauffeurs die actief waren in de loodsen die het bedrijf in Amsterdam-Oost onderhield. Ons Schipholse kantoor was eigenlijk min of meer een vooruitgeschoven verkenningspost in dat bijzondere wereldje van de luchtvracht. Een wereld die voor de beide hoofdkantoren toch een beetje buiten hun aandachtsveld viel qua meedenken en dat leidde vaak tot bijzondere gesprekken tussen ‘baas Breems’, zelf ook procuratiehouder, en die aanvoerders van de traditionele vervoersvormen. Elke pen of andere aankoop moesten we zien te verantwoorden en men was meer van de administratie dan van de omzet en winst. Men wilde inzicht in het proces en dus werden we genoodzaakt om onze administratie te doen op de bij de andere kantoren bekende wijzen.
Wat inhield dat we in enorme boeken onze zendingen moesten registreren, met zowel de inkoop- als verkoopprijzen. En dat alles met de hand en pen, plus rekenmachine. En dan moest je ook nog factureren. Zowel nationaal, internationaal als met de overheid, die haar invoerrechten en accijnzen veilig stelde middels stevige heffingen. We waren er als kleine staf maar druk mee. En eigenlijk was dit doodzonde van de tijd in die opbouwfase. Afstemming met onze kantoormanager Ruud Breems vond vaak plaats doordat een van de hogere heren even langs kwam. Met name de naamgevende directeur uit Rotterdam was een man die vrij kritisch kwam kijken of we wel voldoende deden op Schiphol en of we de procedures wel volgden. Af en toe een schouderklopje kon er net vanaf, maar vaker werd gewaarschuwd tegen die altijd weer opdoemende ‘wolken aan de horizon’ die de transportbranche nu of in de toekomst konden treffen’. Dat klopte zeker voor die traditionele kantoren, wij hadden alleen maar van doen met groei. Maar dit systeem van werken zou op den duur toch leiden tot ellende. Maar dat wist ik aan het einde van de jaren zestig nog niet. Wij knokten door en behaalden successen. Zonder echte steun uit Rotterdam of Amsterdam. Een eiland. En dat geeft toch een bepaald gedrag van de bewoners. Waarvan ik er een was…(Beelden: Yellowbird archief)
De stappen die ik op jonge leeftijd zette op het gebied van een carrière switch hadden niks van doen met kennis van zaken, meer met een enorm verlangen naar actief willen zijn in dat wereldje van de luchtvaart. Ik had als jong mens bijna een obsessie met die luchtvaart, ongetwijfeld mede veroorzaakt door mijn moeder die me vaak meenam als kleine urk naar het toenmalige Schiphol en dan op het platform rondwandelingen of ritten met ons als kinderen maakte waardoor ze dicht bij die vliegende vogels kon komen. Ergens moet toen de tik van de propellers me hebben geraakt want ik weet niet beter dan dat ik gek was op alles wat vloog. En dat die dingen over de stad heen (en onze straat) af en aan vlogen richting Schiphol zal zeker hebben bijgedragen aan een grote nieuwsgierigheid richting alles wat er mee van doen had. Dus als jong mens al bezig met verzamelen van alles wat met die luchtvaart te maken had en als het even kon op de fiets (of per Maarse & Kroonbus) naar Schiphol om vliegtuigen te kijken. Al snel had ik door dat er in grote lijnen twee kanten van de luchtvaart waren ontwikkeld. Die van de passagiers met alle glamour en uitstraling die daarbij hoorde kennelijk, en die van de luchtvracht. Die laatste op het oude Schiphol een beetje weggeduwd in een relatief bescheiden hoek aan de oostkant van het toenmalige platform.
Vaak zag je daar interessante wat oudere vliegtuigen hun werk doen. Je zag er ook mensen met kratten in de weer of met enorme stapels dozen bloemen. Maar verder keek ik niet zozeer naar de achtergronden van deze tak van dienst. Het gek zijn op…ging door toen ik als jong mens was begonnen bij de Nederlandsche Middenstandsbank in Amsterdam (nu ING) waar ik een keurig nette kantoorbaan kreeg en min of meer werd gedwongen in de avonduren te studeren. Want carrière maken bij een bank hield in dat je moest doorleren. Zware tijd voor een jong mens als ik, immers ik startte met die carrière op mijn 14e. Wist toen wel al vrij zeker dat ik later directeur van die bank zou zijn. Het liep anders. Het karaktertrekje dat ik me niet wilde laten onderwerpen aan malloten met meer positie, stak al op die jonge leeftijd de kop op. En daarbij, was dat bankleven wel iets voor mij? Een overplaatsing naar een afdeling die me helemaal niet beviel zorgde er na een aantal jaren voor dat ik ontslag nam. Ik moest en zou iets gaan doen wat me meer paste. En al snel ontdekte ik dat men op Schiphol in die jaren bwvs gilde om mensen. Mijn achtergrond (bankwerk en studie) maakte dat een oud en gerenommeerd transportbedrijf in Amsterdam me uitnodigde op sollicitatiegesprek.
Men was daar nl. gestart met iets ‘nieuws’. Luchtvracht! En daarvoor zocht men een goede vent naast de al werkzame ‘chef’ van het kantoor, Ruud Breems. Of ik daar iets in zag!? Nou zeker. En twee weken later meldde ik me op Schiphol. In een bescheiden kantoor met daarnaast een soort opslagruimte die men ‘particulier entrepot’ noemde. Dat kantoor kende slechts een enkel bureau, twee stoelen, een schrijfmachine en wat kasten voor de benodigde papieren. De rol van het bedrijf was om aan de ene kant vrachtgoederen die per vliegtuig waren aangekomen en bestemd voor klanten van het bedrijf in te klaren en af te leveren. Tot dan de hoofdzaak van het werk. De tweede taak betrof het versturen van luchtvrachtgoederen t.b.v. vaak weer andere klanten over de hele wereld. En dat moest je dan doen met vooraf klaargemaakte stapels papieren, waaronder een luchtvrachtbrief, douanedocumenten en als je pech had allerlei eenmalige verklaringen rond het al dan niet uit de EEG afkomstig zijn van dat spul. Je had contact met de airlines van toen, moest je een weg knokken langs de barrières van de douane en dan die spullen zelf af zien te leveren in de loodsen van de afhandelende partijen voor de airlines. Vaak KLM, soms Aero Ground Services die beiden een bescheiden loods hadden aan dat uit mijn spottersjaren bekende vrachtplatform. Al snel waren de taken verdeeld. Ruud Breems bleef importgoederen doen, ik mocht alle exportzaken regelen. Een verantwoordelijke baan en door al die praktische kanten ook een verademing t.o.v. dat toch wat saaie bankwerk. En daarbij…de vliegtuigen reden met hun vleugels zowat door onze kantoorruimte heen en tussen de middag zat ik vaak even op een krukje naar al dat fraaie spul te kijken. Ik was op Schiphol begonnen. En zou er nog heel wat jaren blijven…(Beelden: Yellowbird archief/Peter Jongbloed)
Toen ik aan het einde van het jaar 1965 mijn eerste stappen zette op het pad van de beroepsverandering waren dat ook meteen heel heftige. Ik was tot dan gewend aan het beschermde van de bankinstelling waar ik voordien i n hartje Amsterdam had gewerkt en waaraan ik ook voor een deel mijn avondstudies dankte die ik op dat moment nog volop volgde. Maar mijn karakter paste niet bij de discipline van een bank. Daarbij, de luchtvaart trok me. De vliegtuigen en de bijbehorende dynamiek. De eerste baan die op mijn pad kwam was die van expediënt op Schiphol bij een wat je nu zou noemen logistiek bedrijf. In het verleden schreef ik daar al eens wat zinnen over in oudere blogs. Toen ik dan ook aan het prille begin van het daaropvolgende jaar mijn plek innam aan de andere kant van het enige bureau bij het bedrijf waar ik in dienst was gekomen besefte ik me na twee weken of zo dat dit soort bedrijven bestond uit twee werelden. Die van de import en de export. De exportmensen waren vrije denkers, creatief zoals ik zelf was en nog ben, en met talent voor de juiste contacten.
Immers die exportlading moest vervoerd worden met luchtvaartmaatschappijen op de juiste momenten, met in acht neming van alle geldende regels, maar ook voor een interessant tarief. Ondanks het nodige papierwerk voelde ik me in die voor mij nieuwe rol buitengewoon goed. Maar er was een schaduwkant (..) aan het beroep, bij al die papieren voor de luchtvaartmaatschappijen behoorden ook douaneverklaringen. Wat voerden we uit, welke statistieknummers voor het CBS omschreven de goederen het beste, was het een Nederlands product of iets van doorvoer uit andere landen etc. Voor die uitvoerpapieren had je speciale wetboeken nodig, met alleen maar nummers en beschrijvingen van goederen. Voor mij lang Chinees, maar mijn toenmalige chef was er helemaal in thuis. Die was declarant van huis uit en dat was een apart beroep. Die lieden voerden voor hun klanten juist spullen in en gaven ze aan bij de douane op zodanige wijze dat de douane of inspectie Invoerrechten en Accijnzen geen aanleiding zag om het spul te visiteren of zelfs te blokkeren.
Want o wee als je iets verkeerds aangaf en zo mogelijk de staat benadeelde. Invoerrechten waren toen nog van toepassing, net als omzetbelasting. Pas na een rondgang langs alle loketten van de douane kreeg je voldoende stempels om het spul uit de KLM-loodsen te halen en in je bestel- of vrachtauto te laden voor vervoer richting klant. In- of uitklaren heette dat. De gemiddelde declarant was veel meer van de cijfers, van de kennis van het wetboek, met fantasie hadden ze vaak niet veel en dat merkte je ook op de kantoren waar die twee takken van sport bij elkaar zaten. Heel wat discussies meegemaakt. Export was snelle handel, de douane een obstakel waar je het liefst omheen zeilde, import meer van de rust, het nadenken, en zorgen dat de Nederlandse klant zijn spullen weliswaar op tijd kreeg, maar ook dat de relatie met de overheden niet op de proef werd gesteld. Ik vraag me nu, een halve eeuw later, wel af hoe die beroepen nu worden uitgeoefend. Immers, computers, internet, grenzeloos Europa en TTip op komst. Andere omstandigheden en vast ook andere regels. Ik leerde er in die periode toen creatief omgaan met de mogelijkheden. Een geweldige leerschool. Waar je snel moest inspelen op een probleem, soms hands-on moest bijspringen om een vlucht niet te vertragen. Maar van dat wetboek rond die I&OB heb ik nooit veel opgestoken. Vast een karaktertrekje, ook al veroorzaakt door die beroepskeuze van zoveel jaren geleden. Zou er trouwens nog net zoveel worden gestempeld door die douanemensen als indertijd? Ben nog benieuwd ook…..(Beelden: LPAC Collectie)

