
Wie me al wat langer volgt en/of persoonlijk kent weet dat ik een geheugen heb als een zeef waar het gaat om mensen die ooit een rol speelden als figurant in mijn vroege jeugd. Wat dat is kan ik nu, vele jaren later, nog steeds niet uitleggen, maar feit is dat ik nog steeds, gek genoeg, wel iets heb met de bedrijven en auto’s uit die periode, minder met de mensen. Iemand die daar geen last van heeft is Harold Hamersma. Auteur van een bijzonder leuk boek onder de titel ‘Onder de rook van de Heineken’ en dat verhaalt over zijn jeugd in de Amsterdamse buurt de Pijp. Hamersma is tegenwoordig een gewaardeerd kenner van en schrijver over wijnen.

En komt nog wel eens langs in tv-programma’s als het gaat om dat leuke en smakelijke onderwerp. Maar als auteur van een boek over de buurt waaraan de mijne ooit in die jeugdjaren verwant was werd hij mij tot dusverre niet bekend, tot ik een gesigneerd exemplaar in handen kreeg van zijn werk. En echt, ik heb het verslonden. De verhalen humorvol, puur Amsterdams, ironie vermengd met zelfspot en ook een aardig inzicht in zijn toch wat verknipte familie. Alleen daarom al een aanrader voor hen die eens iets willen snappen van wat sommige normale Amsterdammers bijzonder maakt.

Hamersma zelf is ook zo bijzonder omdat hij op enig moment in zijn leven alsnog koos voor terugkeer naar zijn oude buurt en daar weer is gaan wonen. Een wensdroom die voor hem uitkwam, maar voor mij meer een nachtmerrie zou zijn. De Pijp was ooit een wijk vol armoede, kleine huizen, gedoe, stigma en voor wie dat kon keihard werken voor weinig. Zoals ik ook al beschreef onder de kop ‘Armoede’ van 19 september j.l. zet een jeugd in zo’n tijd en gebied meteen een stempel op en in je ziel. En is dat voor mij altijd reden geweest om die buurten nu te mijden. Ook al is de Pijp net als de Jordaan totaal veranderd van samenstelling, zijn de meeste woningen opgeknapt en verruimd, is de horeca er nu hip en happening en moet je voor je boodschappen soms kilometers lopen of rijden i.p.v. dat de kruideniers op iedere hoek van de straat gevestigd waren, zoals dat vroeger ging. Hamersma beschrijft al die veranderingen ook. En hoe. Ik had vele malen een glimlach om de mond bij het lezen van zijn beschrijvingen over situaties en locaties die ik zelf ook nog wel herkende. (Die wel..)Kortom, zo’n leuk en informatief boek dat ik het graag eenieder aanbeveel. Ik vond het exemplaar wat ik las bij een kringloopwinkel, maar het is vast ook elders nog wel te koop. Het werd in 2020 uitgegeven door Ambo/Anthos en het ISBN nummer is 978 90 263 4988 1. (Beelden: Prive)





















Onlangs vernam ik via de hoofdstedelijke media dat het zgn. Stadsdeel Zuid van zins is om op een mij uit de jeugd zeer bekende plek een ondergrondse parkeergarage te bouwen. Dit tot groot (en zeer te begrijpen) ongenoegen bij een deel van de omwonenden. Zoals ik wel vaker heb gesteld, de Amsterdamse stadsdelen worden meestal beheerst door wat linksig ingestelde types die het liefst zouden zien dat hun omgeving terugglijdt naar de oude tijden van voor de massa-industrialisering of de dagen van paard en wagen. Zou men in dit geval teruggaan naar die oude tijden (wat men niet doet hoor, want een parkeergarage levert ook heel veel geld op) kwamen we uit bij een periode in de geschiedenis waarin het rijke Roomse leven nog dominant was in die buurt. Want ik maakte die periode en specifiek daar in die omgeving zeer bewust mee. Op de plek waar men wil gaan bouwen stond ooit de grootste kerk van Amsterdam, de Sint-Willibrordus buiten-de-veste. Een echt enorm gebouw dat haar eenzame centrale toren tot ver buiten de stad liet zien. En dat hadden er meer kunnen zijn ware het niet dat het geld in de 19e eeuw al snel op was tijdens de bouw en men het oorspronkelijke ontwerp vann architect Kuypers los moest laten. Maar dit neemt niet weg dat dit de grootste neogotische kerk was die ooit in ons land is neergezet. Hij was 100 meter lang, 46,5 meter breed en ook nog eens 60 meter hoog.
De omvang van die kerk weerspiegelde meteen veel rond de samenstelling van de bevolking toen. Die was in die jaren overwegend katholiek, een kleiner deel zoals dat toen heette ‘protestant’ en er waren ook nog wat mensen die ‘niets’ waren. De buurt Oud-Zuid waartoe deze omgeving behoorde lag opgesloten tussen de Stadhouderskade aan de ene kant en de Jozef Israelskade aan de andere. De Amstel was weliswaar een aardige barrière, de vele bruggen over die rivier maakten dat ook katholieken uit het oostelijk deel van de stad naar deze grote kerk konden komen in geval van verplicht gebed. Die kerk had een nevengebouw, de lagere (Sint Martinus)school, die uiteraard ook zwaar katholiek onderwijs verzorgde en in een belendend pand gaf men dan ook nog sport/gymnastiekles. Ergens aan het einde van de jaren zestig ging het echter in dubbel opzicht mis. Het katholicisme leed sterk onder de ontkerkelijking, het aantal gelovigen liep sterk terug. De door Kuypers gebouwde kerk begon het wellicht daardoor letterlijk en figuurlijk te begeven. Het geld voor restauratie intussen op.
De parochie verhuisde naar een foeilelijk laag maar nieuw gebouw, midden tussen de huizen van de eerder genoemde buurt. De oude kerk werd in 1970 afgebroken. Al snel verrees er op het open terrein een bejaardencentrum, de oude lagere school werd daarop gekraakt. Later, eind jaren zeventig, is die school alsnog afgebroken en werd het bejaardenhuis nog wat verder uitgebreid. Maar de tijden zijn veranderd. Bejaarden moeten kennelijk thuis in de tuin van hun kinderen worden opgevangen, liefst in de schuur of zo, dat bejaardencentrum is over de houdbaarheidsdatum heen. De buurt door de decennia heen bevolkt door yuppen, nieuwkomers, jongeren. Dus moet er zo nodig een parkeergarage komen. Voor al dat ‘vreselijk blik’ dat dan uit de straten kan worden gehaald om het dorpse gevoel voor de bestuurders van het stadsdeel terug te brengen in de grootste stad van Nederland. Een schande is het in mijn ogen. Maar ja, de moderne tijd en zo meer. We moeten er maar aan wennen dat niets blijft zoals we het graag zouden willen. Nou ja, als je een normale burger bent en niet behoort tot de minderheden. In dat laatste geval kan dan wel alles. Wellicht moet ik toch maar weer beleidend katholiek worden. Dan behoor ik in deze omgeving weer tot een minderheid die op veel begrip kan rekenen. Wie weet wat ik dan nog kan bereiken…




