Hoogdekkers…

Hoogdekkers…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 15414-fokker-f27-uk-g-bdvt-landt-eham-sum82-scan10090.jpg

Ik had het al eerder beloofd, ik zou ook over een ontwerpfenomeen wat binnen de luchtvaartsector gretig aftrek heeft gevonden iets oreren. Namelijk over de zgn. hoogdekker. Daarmee wordt bedoeld dat een vliegtuig zijn vleugels niet aan de onderkant van de romp gemonteerd kreeg of krijgt maar juist bovenop die romp. Groot voordeel, de propellers blijven vrij van de grond, en als de motoren van het betreffende toestel krachtig zijn, kunnen die propellers ook wat groter uitvallen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 212610-fokker-f-vii-h-nacc-klm-scan10031.jpg

Daarbij is de lift van een hoog geplaatste vleugel vaak wat beter waardoor starten en landen op plekken waar de start/landingsbanen minder verzorgd dan wel korter van lengte zijn, op efficienter wijze zal verlopen. Ver voor de oorlog was Fokker al een pionier op dit gebied. Diens F2, het eerste eigen verkeersvliegtuig van de fabrikant maar ook voor KLM, kende deze constructie en Fokker hield hier aan vast tot en met de F27 Friendship die tot ver na WO2 werd geproduceerd.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: hp-herald-air-uk.jpg

Het Britse Handley Page had na de oorlog een soortgelijk toestel in de aanbieding, de Dart Herald, die zelfs wat leek op onze Friendship. Maar ook het Russische/Oekrainse Antonov Design Bureau bracht een soortgelijk toestel op de markt dat uiteindelijk een hele familie vliegtuigen zou opleveren. Antonov bleek overigens een groot fan van deze constructie, want naast de An-24/6/8/32 waren er de An8/10/12, de gigantische An22 en de nog veel grotere An124/225.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: an-24-518347543_1ab9773b75_m.jpg

Bij Lockheed zagen we de C130 Hercules die vele decennia lang de standaard was op het gebied van militaire transportvliegtuigen. Maar ook hun C5A/B Galaxy had die vleugels hoog zitten.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 213206-lockheed-c-5a-usaf-spl-1080-scan10104.jpg

In het VK brachten ze het moderne straalverkeersvliegtuig BAe 146 op de markt, dat wereldwijd aardig succesvol werd verkocht. De Russen hadden ook nog de Ilyushin Il-76 transportkist die behoort tot de grote jongens. Binnen Europa zagen/zien we de ART42/72 familie die tegenwoordig door Airbus wordt vermarkt. En dan heb ik het nog niet eens over de vele concepten voor elektrisch vliegende verkeerskisten die weer met propellers uitgerust over (ultra)korte afstanden moeten gaan vliegen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 217103-eham-090785-bae-146-da-g-bkht-t.o.-scan10445.jpg

Daarbij zit die vleugel ook weer hoog op de romp. Als het langzaam mag dan maar weer met deze veilige constructie. Bij de kleine luchtvaart is het aantal toestellen met die hoge vleugels talloos. Cessna maakte er veel, maar ook andere fabrikanten waren of zijn er druk mee bezig. Kortom, variatie genoeg. En dat is voor ons passagiers of liefhebbers eigenlijk best plezierig. Onderscheid geeft afwisseling, en dat laatste weer meer plezier. Ik heb diverse van de genoemde types van binnen gezien of heb er mee gevlogen. Altijd aardig. De plaatjes die ik er bij zet komen uit mijn archief en zijn slechts een bescheiden selectie om het principe te bewijzen…..(Beelden: archief)

Pechvogels…

Pechvogels…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: fri-425006-pechvogels-img_9653.jpg

Binnen de industriele wereld zijn tal van voorbeelden te vinden van mislukte ontwerpen of producten. Vaak totaal vergeten en soms iconisch omdat er veel geld achteraan ging om er iets van te maken maar de omstandigheden waaronder het ontwerp werd gemaakt tijdens ontwikkeling van de hardware, veranderden. Dat zie je dus ook in de luchtvaart-industrie. Miljarden gingen er soms doorheen aan de ontwikkeling van toestellen die er uiteindelijk helemaal niet kwamen of komen. Terwijl de potentie voor succes er zeker was. Vaak werd de opgedane ervaring of opgestapelde techniek weer benut voor andere ontwerpen die wel succesvol bleken. Een boek over precies dat onderwerp kocht ik mij begin januari j.l. en ik heb het intussen uitgelezen. Onder de titel ‘Pechvogels – straaljagers zonder toekomst’ schreef auteur Pieto van Buysen, die ik verder niet kende maar kennelijk wel een Nederlandse schrijfgeschiedenis lijkt te hebben, een verhaal over heel wat mislukte ontwerpen. Goed leesbaar, maar soms qua keuze onnavolgbaar.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: fri-425006-pechvogels-achterkant-img_1827.jpg

Dat is ook de keuze van de coverfoto, want daarop zien we ook bommenwerpers die niet veel verder kwamen dan het stadium van een prototype, maar in het boek niet voorbij komen. Neemt niet weg dat het interessant is om te zien en te lezen hoe diverse landen bezig waren en zijn met ontwerpen van straaljagers die er uiteindelijk niet kwamen of zullen komen. Ook om te zien hoe overheden soms opdrachten gaven aan diverse vliegtuigfabrikanten om te komen met voorstellen die een gouden toekomst zouden beloven aan de afnemers en gebruikers, maar door steeds bijgestelde eisen of regels nauwelijks tot niet invulbaar. Verspilling van budgetten het gevolg, afschrijving van vele miljoenen dollars of welke geldsoort ook, kennelijk normaal. Tuurlijk kende ik veel van de beschreven voorbeelden uit mijn eigen bieb en fotoalbums, maar neemt niet weg dat ik dit boekwerk met plezier doorlas en met evenveel lol in die biek opneem. Het boek (folioformaat – 228 pagina’s – Hardcover ) kocht ik bij Scheltema in Amsterdam en kostte me daar E. 39.99. Stevige prijs maar dan heb je ook iets. Achterin dit boek de aankondiging van een tweede deel, en dat gaat dan over die mislukte bommenwerpers. Ik kijk er naar uit…(beelden: Prive) (ISBN 978-90-8616-238-3)

Alles achter…

Alles achter…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: z1.jpg

In de jaren voor de Tweede W.O. ontwikkelde zich in de auto-industrie een ontwerpgedachte die nog decennia lang in zwang zou blijven. De motor en aandrijving van die toenmalige vehikels kon je ook achterin de carrosserie monteren. Voordeel, de constructie werd er lichter door en de ruimte binnen ondanks compacte vormen toch vaak ruim genoeg voor vier of meer personen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 14490403_ff3d2de8dd_m.jpg

Door die lichtere constructie kon de prijs ook beperkt blijven, wat de verkoop deed stijgen. Zat er dan geen nadeel aan deze manier van bouwen? Tuurlijk wel. Doordat de motor achterin stak was de besturing vaak licht en gevoelig voor zijwind maar dat speelde voor de oorlog minder dan erna. En zo kwamen er allerlei constructies op de weg die door het publiek op handen werden gedragen. Denk maar eens aan de eerste stroomlijn-Tatra’s, de VW Kever en diens voorgangers, er waren wagens van Zundapp en zelfs Mercedes die deze aandrijfvorm bezaten.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: hillman-imp-1353620100_a699b2db22.jpg

Na de oorlog ging VW onverdroten verder met het bouwen van dergelijke wagens, maar dat deden ook Renault, Fiat, NSU, Simca, Porsche, Sunbeam, Fiat, Autobianchi, Alpine, BMW, en veel van de al eens beschreven dwergautobouwers. Ook het Tsjechische paar Skoda en Tatra kwamen die gelederen versterken net als Chevrolet en het exclusieve merk Tucker om er maar een paar te noemen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: p9190198_edited.jpg

Dat ging zo door tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Toen raakte het ‘alles achter’ principe bij de meeste merken wat uit de gratie. De veiligheidseisen werden strenger en het bleek al snel dat een volle crash zonder bescherming van een motorblok voor je de carrossie flink geweld aan deed. Zodanig dat de inzittenden minder kansen hadden om een crash te overleven. Daarbij zat bij de meeste van deze wagens de benzinetank voorin wat bij een crash extra problemen gaf.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: renault-dauphine-1958-publ.-shot.jpg

Ook de soms problematische besturing in bochten bij wat hogere snelheden maakte dat het principe langzaam aan uit de showrooms van merkdealers verdween. Dat maakte de prijzen van nieuwe wagens overigens niet lager. De nieuwe opvolgers van auto’s met de motor achter waren toch wel een slag duurder. Moesten veel consumenten aan wennen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: rapid-coupe-1982-rai-alp14-scan10116.jpg

Skoda hield het in de lagere prijsklassen nog lang vol, VW ook. Daar hield men bestelwagens en busjes nog tot in 1990 in productie met die motoren achter. Porsche doet dat heden ten dage nog. Natuurlijk zorgt de hogere prijs van die sportwagens (en er zijn meer merken in dat segment die de motor nog steeds achterin lepelen…) voor verbeterde wegligging en allerlei extra veiligheidvoorzieningen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: scan10465.jpg

Dat is in de goedkopere klassen niet te bieden. De afgelopen 25 jaar is alleen Renault samen met Smart weer uitgekomen met een compact karretje (Twingo 3) waar de aandrijving en motor achterin zat. En bij wat nieuwe elektrische auto’s positioneert men die aandrijving ook vaak weer achter. Het rijdt lichter, dus fijner, en kom je weer terug bij dat oude ontwerp. Alleen flink zwaarder en zeker ook duurder dan die auto’s van een halve eeuw of langer geleden. Het blijft grappig om te zien hoe de wereld van de auto is veranderd. Ook op dit punt. Ik zelf leerde ooit officieel rijden in een VW Kever. Reed later met diverse wagens met die motor achter. Had best iets aardigs? En jullie, ook ervaringen als de mijne??? (Beelden: archief)

Twee vleugels of meer?

Twee vleugels of meer?

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: untitled-4.bmp

Komende uit een tijdperk waarin vliegen was voorbehouden aan vogels of mensen in een luchtballon was het niet zo gek dat veel eerste ontwerpers en avonturiers allerlei ‘vliegmachines’ ontwikkelden die optisch leken op een vogel of pakweg een libelle en die dan voorzagen van een motor die draaide op autobenzine of zelfs stoom. Fragiel van opzet, want men had bedacht dat je zo licht mogelijk moest zijn om de wetten van de zwaartekracht te overwinnen en ook nog eens vooruit te kunnen komen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 182400881_e47df934ca_m.jpg

Daarbij gokte men op zoveel mogelijk draagkracht. Een beetje vogel of insect kent meer spanwijdte dan lichaamslengte dus zo werden die eerste fragiele toestellen ook ontworpen. Veel ging mis, heel wat vroege aviateurs lieten het leven. Door WO1 ontwikkelde het vliegtuig zich tot een serieus te nemen wapensysteem. De eerste toestellen uitgerust met een los pistool of geweer voor de ‘boordschutter’. Later kregen deze toestellen een vast opgestelde mitrailleur meegeleverd, weer later wist men die wapens zodanig te automatiseren dat ze dwars door de propeller heen konden schieten waardoor het echte ‘jachtvliegtuig’ ontstond.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: aob04-praag-281098-ansaldo-tweedekker-scan10824.jpg

Fabrikanten als Nieuport, Albatros, Fokker, AVRO, Vickers, allemaal groot geworden door goede vliegtuigen voor deze nooit aflatende honger te bouwen en af te leveren. En vergis je niet, duizenden werden er in een paar jaar tijd van gemaakt. De piloten ware kunstenaars die met de duizelingwekkende snelheid van wel 150 kilometer per uur gevechten voerden met soortgelijke types aan de andere kant van de demarcatielijn.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: fokker-driedekker-0186.jpg

Het gemiddelde oorlogsvliegtuig had twee boven elkaar geplaatste vleugels. Het draagvlak was dan groter, de stabiliteit ook. Fokker was de eerste die afweek van deze norm door de Fokker E-serie ‘Scheermes’ uit te brengen. Indertijd een revolutie, maar al gauw nagebootst door andere fabrikanten. Aan de andere kant zag je dat een fabrikant als Sopwith toestellen ging brengen met drie vleugels boven elkaar wat de stabiliteit en het draaivermogen weer vergrootte. Fokker deed dit overigens tijdens WO1 vrolijk na.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: antonov-an-2-aviodrome.0197.jpg

Dat toestel, de Dr-1, uitgebracht door de Nederlandse ontwerper waarmee de Duitse vliegers van toen dood en verderf zaaiden onder de Britten en Fransen. Manfred von Richthofen een zeer beruchte piloot uit die tijd. Tweedekkers werden echter alsnog de norm en bleven dat tot ver in de jaren dertig van de vorige eeuw. Nu bekijken we die toestellen als vliegende museumstukken al heeft men in de Russische Federatie nog steeds een Oekrains toestel in gebruik dat nog altijd passagiers en vracht vervoert. De Antonov An2. De grootste vliegende tweedekker uit de ‘moderne’ geschiedenis. Met een 1000pk motor in de neus en te vliegen door bijna simpele piloten is het ding niet alleen sterk, het kan ook toe met weinig onderhoud en matige brandstoffen. Maar wij zijn inmiddels toch meer gewend aan de eendekkers. Al dan niet in pijlvorm naar achteren gericht waardoor de snelheid kon worden verhoogd. Tweedekkers nu nog slechts voor van acrobatische toeren genietend publiek. Mooi spul, maar toch afkomstig uit een verre vorige eeuw. (beelden: Yellowbird archief)

Minitest: Skoda Scala 1.0

Minitest: Skoda Scala 1.0

Kijk, als je met de eigen Tsjech voor een servicebeurt naar de bekende dealeradressen afreist staat er volgens afspraak altijd een leuk alternatief klaar als ‘leenauto’. Dit keer was ik de gelukkige door met een Skoda Scala 1.0 mijn reis te kunnen vervolgen. En als ik dan toch rijd in zo’n nieuwer model Skoda maak ik er maar gebruik van om een minitestje op het digitale blogwereldje te krabbelen.

De Scala zit bij Skoda een beetje in tussen de Fabia en de Octavia in en dankt zijn ontwikkeling aan de Rapid van een aantal jaren terug die werd ontwikkeld om nieuwe markten voor Skoda open te breken. De auto biedt je de ruimte van een stationcar maar oogt net even anders. Qua styling een keurig nette wagen en dat geldt ook voor de uitrusting. In het leenexemplaar kwam ik niets te kort. Het was een soort rijdende computer met een groot digitaal scherm in het midden van het dashboard, de nodige informatie in het bekende scherm voor je en het een en ander aan bedieningselementen op het stuur zelf. De zit is prima, maar dat ben ik van de Tsjechen bekend.

Geldt ook voor de zit achterin. Ik kan goed achter mijzelf zitten en dan blijft er nog eens ruim 460 liter bagageruimte in de kofferbak over. Met neergeklapte achterleuningen krijg je die stationcarruimte die veel concurrenten absoluut niet kunnen bieden. Starten van de 1 liter motor (110PK) gaat via een startknop, niet met de sleutel, en de zuinige motor laat zich dan nauwelijks horen. Het is een genoegen om dan alle informatie op te zien lichten voor je. Een beetje modern sportvliegtuig geeft dezelfde waarden door.

De vijfbak laat zich gemakkelijk inleggen, de auto sprint vlot vooruit en de besturing is licht doch precies. Geen enkele verrassing dus bij deze Scala. In het stadsverkeer liet de auto zich vlot door de drukte heen laveren, nooit kom je iets te kort aan vermogen of overzicht. En het is behoorlijk stil aan boord. Volgens opgave zit een 200km/u er wel in als je doortrekt…ik ben zover niet gegaan. Had er de tijd ook niet voor. Wat ik wel zag was dat het verbruik zich op die korte ritten die ik maakte rond de 5.0ltr/100km bewoog wat voor een auto die leeg 1144kilo weegt meer dan fraai is. Bij een tankinhoud van 50 liter kom je dan toch al snel 900-1000km ver. En dat is twee keer meer dan de meeste elektrische alternatieven kunnen bieden. Skoda heeft met die Scala een verrekte aardig model in handen. De kopers hebben hooguit het dilemma dat ze met een paar euro’s meer (..) ook een Octavia kunnen kopen en met een berg minder geld ook een Fabia. Wellicht dat we de Scala daarom wat minder zien rondrijden. Maar technisch is er niks mis met deze net geen 28 mille kostende tussenklasser….. De Scala voldoet aan de Euro 6 norm en is nog steeds volop te koop bij de officiele Skoda-dealers. (Beelden: Yellowbird)

Het einde nadert…

Het einde nadert…

Toen ik onlangs hoorde dat de Dutch Dakota Association (DDA) moet stoppen met vliegen in haar vrij unieke laatste DC3/C47 Dakota werd het me toch even te veel. Met tranen (nou ja..niet overdrijven..) in de ogen las ik hoe men door allerlei tegenwerkingen binnen de overheid en de hoge kosten van de benodigde brandstof in combinatie met het gebrek aan sponsoren gedwongen wordt deze unieke machine aan de grond te houden.

Nog los van de geschiedenis van deze organisatie waarbij ik rond de oprichting en eerste sponsoring nog eens aan de basis stond, is er die van het vliegtuigtype dat een van de belangrijkste is gebleken uit de historie van de wereldluchtvaart. De intussen zo’n 90 jaar oude verkeersmachine was al voor de Tweede W.O in gebruik bij KLM. Maar beleefde zijn absolute hoogtepunt tijdens die wereldoorlog. Omgebouwd tot transportkist met een versterkte laadvloer, krachtiger motoren en een grote vrachtdeur werd het de standaard vervoerder van lading, munitie, parachutisten en zo meer. Bijna 12.000 exemplaren werden er van gebouwd.

De meeste in de VS, maar ook een flink aantal in de Sovjet Unie (daar heette hij LI2/PS84) en een wat kleiner aantal in Japan. Na de oorlog kwamen veel van die Dakota’s (naam danken we aan de Britten..in de VS heette de machine Skytrain) op de tweedehands markt terecht. En namen zowat alle oude en nieuwe luchtvaartbedrijven Dakota’s in dienst. Daaronder in ons land KLM, Martin’s Air Charter, Schreiner Airways en Moormanair om er maar een paar te noemen. Dakota’s vlogen met passagiers rond in de wereld, maar vervoerden daarnaast vooral vracht. O.a. tijdens de Berlijnse Luchtbrug (*zie blog 8-2-23). Het aantal van deze befaamde vliegtuigen nam wel jaarlijks af.

Maar er waren plekken in de wereld waar men de Dakota niet kon missen en ook de vervangers niet betalen. Daar vliegen er nog steeds een paar rond onder slechte omstandigheden, maar met een kist gereedschap en wat tweedehands onderdelen (..) houdt men de kisten vliegend. Maar er worden ook Dakota’s omgebouwd. Dan krijgen ze moderne turbopropmotoren, soms een wat verlengde romp en dan weer als nieuw verkocht.

De Dakota van de DDA is een befaamde machine. Ooit was het een toestel uit de vloot van onze regering, maar met name voor het Koninklijk Huis. De registratie PH-PBA verwijst daar naar. Toen dat zelfde koningshuis overstapte in een modernere Fokker Friendship werd de Dakota onderdeel van de vloot van de Rijksluchtvaartdienst en bleef actief tot in 1975. Daarna werd de machine met zijn weinige vlieguren (net 10.000) jarenlang roemloos geparkeerd naast het Aviodome luchtvaartmuseum op Schiphol. Vele jaren later kreeg de bijzondere kist een tweede kans. Hij werd opgepikt door de DDA en totaal gerestaureerd.

Met vleugels van een andere Dakota (de originele vertoonden roestvorming) en na grondige renovatie van motoren en cockpit kwam de machine in gebruik voor clubleden. Want na de crash met de oer-Dakota van de DDA, de PH-DDA, nam de PBA het stokje over om met die leden overal en nergens heen te vliegen waar men de blik op en geluiden van een Dakota naar waarde kon schatten. Dat deden toen ook de nodige sponsoren nog. Waaronder KLM, dat lang zorgde dat die Dakota in oude KLM kleuren kon rondvliegen. Maar ja, KLM is onderdeel van Air France, andere directie, minder met de Nederlandse historie en zo, daarna supermarktketen Jumbo, maar ook dat bedrijf draaide onlangs alle sponsoring terug. En zo eindigt het avontuur van de DDA in een matige finish. Het vliegtuig moet volgens ooit opgesteld contract bewaard blijven in en voor Nederland. Maar het is dood- en doodzonde als dat inactief zou moeten gebeuren. Een vliegtuig is een prachtig ding, en dit exemplaar heel uniek. We gaan zien waar het heen gaat. Maar ik vrees toch met enige vreze dat dit niet goed af gaat lopen… (Beelden: Yellowbird archief)

Ontwerp door de jaren heen…

Ontwerp door de jaren heen…

Wie een beetje into auto’s is en ook al wat jaartjes meedraait zal meteen kunnen aangeven dat de auto door die jaren heen enorm van uiterlijk is veranderd. Tegenwoordig lijken auto’s allemaal op elkaar? Nou, dat deden ze vroeger ook hoor. Als ik tien vooroorlogse modellen naast elkaar zet zien ze er vrijwel allemaal hetzelfde uit. De detailverschillen veelal alleen terug te vinden in merk-emblemen (vaak een groot ornament boven op de radiator) en onderhuids.

Maar het gros van de auto’s van toen was hoekig van vorm, had een tweetal koplampen die uitstaken boven de voorste spatschermen en als je geluk had zat je er redelijk droog in. Tijdens en na de oorlog werden de ontwerpen voor auto’s uitbundiger. Lucht- en ruimtevaart deden hun aanwezigheid gelden. Raymond Loewy (Amerikaanse ontwerper van grote naam en faam) was een man die deze trend handen en voeten gaf bij een aantal merken.

Vleugels, ornamenten, brede grilles en lage (Step-Down) carrosserie waren in de jaren vijftig schering en inslag. Begin jaren zestig werden de vleugels vervangen en halverwege die periode werden auto’s compacter, zuiniger en ook meer betaalbaar. In Europa en elders deed de hatchback zijn intrede. Geen klassieke sedan meer met een uitstekende kofferbak maar een derde of vijfde deur die toegang gaf tot een kleine bagageruimte maar door het wegklappen van achterbank of stoelen maakte dat je alsnog bijna kon verhuizen.

In Nederland waren met name de driedeursvarianten daarvan mateloos populair, immers goedkoper dan een versie met vijf deuren…. Doordat met name de Europese merken, maar later ook de Japanners en Koreanen werkten met relatief kleine motoren, konden de ontwerpen voor hun stadsauto’s of compacte types ook anders worden vormgegeven.

Hoewel onderscheidend qua merk of landsaard, het verschil tussen hen was ook toen al lastig te maken. In de jaren tachtig zagen we de opkomst van de 4WD-terreinwagens. Van piepklein (Suzuki) tot enorm groot en log (LandRover). Maar vergis je niet, dat type bleek van groot belang voor de totale markt.

Je torende immers hoog boven de massa uit, kon eventueel de modder in en zo’n wagen was ook in staat aanhangers en trailers te trekken, desnoods tegen een helling op waar je met je gemiddelde Opeltje of Fiat geen schijn van kans had. Die trend zette door tot in de huidige tijd. Een SUV is niet veel meer of minder dan een 4WD in burgermansverpakking.

De nieuwe leaserijder droomt van de modder maar zal er nooit komen. Maar stoer oogt het wel. Zelfs in de uitvoering die tegenwoordig past bij de elektrische voertuigen die ons door een wereldvreemde overheid worden opgedrongen. Peperduur, loodzwaar, maar zodanig vormgegeven dat het net is of je er zo de modder me in kunt. Ik zou adviseren dat niet te doen.

Zet er tien naast elkaar van verschillende merken en echt, je herkent ze vrijwel niet. Net als voor de oorlog. Want de reden dat die dingen zo op elkaar lijken is vooral de gedachte dat de massa niet wil opvallen, maar vooral wil lijken op wat de buren doen. Dat is voor de huidige generatie rijders net zo als voor hen die 30, 40 of 50 jaar geleden voor een bepaalde auto kozen. Was ooit Opel de norm, later Volkswagen, nu willen die jongelui vooral een Kia of Lynk&Co. En die andere merken hebben nog wel eens het nakijken. Tot ze komen met een onderscheidende auto. Dan rent men weer naar de showroom van dat merk en bewondert het ontwerp, steevast tegenwoordig aangeduid als ‘design’…..Mijn overzicht is natuurlijk niet compleet. Er waren ook nog stationcars, MPV’s, Sportcoupe’s, Cabriolets etc. Maar het ging om het idee… (Beelden: Archief)

Amsterdamse drieassers..

Amsterdamse drieassers..

De Tweede Wereldoorlog hakte er wat betreft het rijdend materieel van de Amsterdamse GVB stevig in. De bezetter nam een deel van de tramvloot mee naar huis als souveniers nadat het duidelijk werd dat Nazi-Duitsland op haar retour was. Dus moest men na de bevrijding roeien (rijden) met de riemen die men had. En die riemen waren schaars en ook min of meer uitgewoond. Toch kreeg men al snel een soort van rijschema overeind en konden de Amsterdammers weer naar school of kantoor met het openbaar vervoer. Men leende intussen trams uit andere steden, verbouwde oudere trams op zodanige wijze dat die wat meer comfort boden dan voorheen. Maar men snapte ook dat er nieuwe trams bij moesten komen die dat comfort nog eens extra zouden verhogen.

En na lang wikken, wegen, bekijken, onderzoeken en experimenteren besloot men een order te plaatsen in eigen huis. Een ontwerp van het GVB zelf kreeg de voorkeur boven allerlei andere trams vanuit fabrikanten die ook wel aan de slag wilden voor de Amsterdammers. De drie-assige trams waren geboren. Wagens met een erg aardig en toen modern uiterlijk. Vouwdeuren voor in- en uitstappen, een aparte zitplek voor de bestuurder en ook de conducteurs. Het signaal voor stoppen bij een halte werd voortaan visueel gegeven via verlichte glaasjes in de wagens en door een afgesloten cabine met verwarming waren deze trams een grote stap vooruit ivm de oudere blauwe twee-assers.

Een ding was wel jammer, want de beste aandrijving voor deze trams zou moeten komen uit Duitsland en dat was natuurlijk in die tijdsperiode ondenkbaar. Dus besloot men motoren te gebruiken uit oudere tramtypes die waren of werden gesloopt. Omdat de nieuwe trams nogal lang en zwaar bleken waren die motoren voor de moderne trams aan de zwakke kant. Daarbij moesten ze vaak over de hogere bruggen van de stad heen met volle last en dat ging niet van een leien dakje. De drieassers waren met hun aanhangers ook zodanig lang dat men sprak van ‘treinen’ en die konden op de lijnen die bijvoorbeeld door de smalle Leidsestraat heen moesten elkaar op de passeervlakken boven op de diverse bruggen niet passeren. Kortom er moest veel gesleuteld worden om de trams volledig inzetbaar te maken.

Toen in 1956 de eerste gelede en nog moderner trams in de stad arriveerden werden de drieassers vaak gezien als backup voor dat toen moderne materiaal. Vaak liet men dan alleen motorwagens op reservediensten rijden. Een deel aangepast met o.a. een nieuw lijnbord boven het voorraam, zoals bij die gelede trams die hen eigenlijk moesten aflossen. En feitelijk werden de eerste drieassers al sneller gesloopt dan normaal in Amsterdam bij trams het geval was. Toch bleven ze in allerlei vormen maar afnemende aantallen nog wel actief tot en met 1985. Toen pas gingen de laatste exemplaren naar sloop of musea die er eentje wilden hebben. Een enkel exemplaar verdween naar vrijplaatsen aan de rand van de stad waar ze zelfs als woningen werden ingericht. Al met al was het een opvallend tramtype dat ook een norm zette voor alle volgende opvolgers. Comfort, snelheid, bedieningsgemak en ook simpel onderhoud. Ik bewaar goede herinneringen aan die trams die altijd op de wat chiquere lijnen van het GVB reden. Want de passagiers in sommige wat duurdere wijken van de stad wilden niet meer in de oude half open blauwen worden vervoerd maar in comfortabele omstandigheden. En dat kon in die drieassers. (beelden: Archief/internet)

Nostalgisch puinruimen…

Nostalgisch puinruimen…

Onlangs, het regende op een aprilmaandag pijpenstelen, bedacht ik me dat ik wel eens wat kon gaan opruimen. Ons huis kent vele ruimten waar in de loop van de tijd van alles en nog wat is opgeslagen geraakt. Uit het zicht, uit het hoofd, was de gedachte door de jaren heen. En dat was te zien. Sommige opslagruimten (met name na de verbouwingen hier van een jaar of 12/13 geleden zorgden daarvoor) zaten propvol. Zo had ik daar o.a. een jarenlang trouw gebruikte attachekoffer in staan vol allerlei paperassen.

In mijn actieve jaren voor autobranche, trainingen, redactie- en advieswerk nam ik vaak allerlei voorbeelden mee die ik kon gebruiken als ondersteuning voor vocale uitingen mijnerzijds. Het werd een ontdekkingstocht. Maar het meeste werd verscheurd en in bakken gemikt die later richting vuilstort gingen. Een krat uit een van de vroegere auto’s die van kofferbak naar kofferbak werd gesjouwd maar op enig moment ook opgeslagen, werd nu weer bevrijd en gaat naar de kringloop. Inclusief oude autokrik, onderdelen, gereedschap en flessen intussen over de houdbaarheidsdatum heen zijnde flessen olie en koelvloeistof. Een oude doos vol papieren dossiers bleek ook de eerste ontwerpen en voorstellen te bevatten die ik ooit met mijn nieuwe reclamebureautje deed in 1991 voor mijn toen eerste klanten. Jaren kwijt geweest, en nu weer teruggevonden.

Kijk die kunnen terug in het bedrijfsarchief. Een robotstofzuiger die ik ooit Robbie 2 noemde omdat we er al een hadden die als Robbie door het leven ging stond ook al een tijdje op zolder opgeslagen. In mijn mancave heeft dat ding geen enkele kans om zijn werk goed te doen, veel te vol, dus hup naar de kringloop. En zo verging het wel meer dingen op die dag. Het gaf een plezierig gevoel. Binnenkort ga ik weer verder. Nu eerst even de rug rechten want opgevouwen in een bergruimte aan het werk is niets voor oudere meninggevers. Maar het doel heiligt de middelen en het bleek ook aardig bevredigend. Daarbij las ik weer wat zaken terug waarover ik me een jaar of wat terug enorm kon opwinden. Achteraf is alles relatief natuurlijk. Zelf ook wel eens aan het opruimen geslagen?? En?? Bevredigend?? (beelden: Prive)

Gillend gek imago – Ferrari!

Als je een deel van je werkend leven besteedde aan het versterken van een imago voor de automerken waarmee jij te maken had, wordt je toch wel iets jaloers bij dat wat kleeft aan het Italiaanse merk Ferrari. Bijna sekte-achtig is het gevolg van merkgekken in hun gedrag als het om Ferrari gaat. Ik mocht dat zelf een aantal jaren geleden ervaren bij een bezoek aan Maranello, een van de merkstekken. Ongekend om daar mensen te zien die elke auto welke de fabriekspoort verlaat om te worden getest op de foto zetten. Ik zag in dat Italiaanse stadje shops, een fraai museum, en waar je koffie dronk was ook alles ingesteld op het merk met het steigerende paard. Nu is Ferrari natuurlijk niet zo maar een merk en het verkocht nooit saaie auto’s. Niks voor het gezin, niet voor de gemiddelde leaserijder. Ferrari’s zijn peperdure raspaardjes. Het merk dankt haar naam aan de nu nog steeds als ‘heilig’ gevierde Enzo Ferrari die zijn fabriek in de jaren veertig van de vorige eeuw op de benen  zette.

Hij maakte auto’s voor de rijken en sportieven van de wereld en bouwde al snel een geweldige naam en faam in dat segment. Met schitterende wagens, uitgerust met een V12 motor van soms maar net 2 liter inhoud. Snelheden van 200km/u toen al haalbaar. Toch waren de productie-aantallen veel kleiner dan we nu wel eens vermoeden. Maakt de nog rijdende en overgebleven exemplaren tot waanzinnig dure verzamelaarsstukken. Een deel van die wagens nu gekoesterd in musea over de hele wereld. Opmerkelijk dat Ferrari ook zo’n geweldige klank heeft in die wereld. Prestaties op het circuit hielpen daarbij. Zeker in de Formule 1 was Ferrari een niet weg te denken deelnemer, tot op de dag van vandaag. Maar ook op de circuits van Le Mans waren Ferrari’s heel lang dominant en bouwde men voor homologatie soms racewagens terug naar straatversies (Stradale).

Kijk eens naar de geschiedenis en de wagens uit die perioden en je wordt vanzelf iets als een liefhebber en daardoor blij. De inhoud van de V12’s groeide gestaag, de snelheden ook. 260-300km werd al halverwege de jaren vijftig bereikbaar. Gewoon op de weg. Samenwerking met Pininfarina maakte dat de Ferrari’s ook steeds fraaier werden van uiterlijk. Rood de basiskleur, maar ook wit, geel of groen (Prins Bernhard) leverbaar. Was het dan altijd koek en ei met die wagens? Nee hoor. Die eerste Ferrari-blokken waren zeer onderhoudsgevoelig en door de toegepaste klepconstructie ook nog eens niet meteen vrij van pech.

Maakte de rijders niet uit. Als het reed dan was het fantastisch! Vaak bij Italiaanse auto’s het geval. Talloos waren en zijn de modellen, vaak werden er maar een paar van een bepaald type gebouwd. Liefhebbersauto’s pur sang. Waar men al grotere series bouwde werden de doelgroepen van kopers weliswaar groter, liefhebbers hebben er toch minder mee. Een totale omslag vond plaats met de uit 1984 stammende Testarossa.

Met een vijf liter grote V12 achterin, een sterk wigvormige carrosserie opklapdeuren en een geluid dat alleen in superlatieven uit te drukken viel. De auto werd 7 jaar lang gebouwd en er kwamen er dik 7000 van de band. Zelfs een enkele ondernemer nam er een in de lease. Maar dat duurde vaak niet zo lang. Want wie met een Ferrari bij klanten komt voorrijden heeft toch iets niet goed begrepen. Of te veel zwart geld. In 1988 bestond Ferrari 40 jaar en bracht men een supercar uit in de vorm van de F40. 478pk in een meer dan opvallende carrosserie, een top van 325km/uuur en een inrichting die meer bij een circuitracer dan bij een wegauto paste. Meer dan indrukwekkend en goed verkocht, want er gingen er dik 1300 van weg. Wie er nu een zoekt moet in tonnen denken….best veel geld. Ferrari, tegenwoordig bouwt men aan de lopende band, alles met computergestuurde robots in elkaar gestoken. Fiat is haar moeder geworden, V8-motoren met de modernste milieuvriendelijk technieken beschikbaar en zelfs hybrides of vol-elektrische motoren in het vooruitzicht. Dominant tijdens de Formule 1, met een stel topcoureurs om de naam van het merk hoog te houden. En dan nog steeds die schare volgers. Een supermerk met prachtige wagens. Ferrari…..alleen die naam al…..(Beelden: Archief Yellowbird)