Onuitroeibaar…

Onuitroeibaar…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: favorit-demo-0289-bij-heto-pict1477.jpg

Toen ik lang geleden alweer in het autovak ging werken en als eerste terechtkwam bij een dealerbedrijf in het Amsterdamse Zuid vlakbij het Bosplan, stonden daar in de kleine rand tussen onze parkeerplekken en het langslopende trottoir diverse taaie rozenstruiken. Die werden indertijd bijeen gehouden door een oud smeedijzeren hekje dat wellicht dronken (..) of onevenwichtige voetgangers moest beletten niet naar beneden te duvelen. Ons bedrijf lag daar nl. een metertje onder het normale straatniveau, iets wat gold voor het hele industriegebiedje waar wij zetelden. Door de jaren heen groeide niet alleen ons bedrijf (we hadden daar drie afdelingen) maar begonnen die struiken aardig uit te dijen tot een extra vervelend nadeel. Immers, we waren bijna aan het oog onttrokken door dat spul.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: amsterdamse-bos-p3310124.jpg

En los van de bloemen die er af en toe in te zien waren, zaten er stekels in die als onderdeel van een afbakening van de landsgrenzen of als wolvenhek niet zouden misstaan. Dus besloten we op enig moment om de boel te snoeien. Afstemming met de gemeente (immers groen, wellicht van hen?) leverde niets tastbaars op over onderhoudsplichten van wie ook. Dus dan de beuk er maar in. Knippen, zagen, kortwieken. Het maakte het uitzicht weer veel fraaier. De kans op verwonding aan die verrekte doornen daalde ook. Helaas was na een jaar of twee de oude situatie weer terug.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: p7030072.jpg

Dus besloten we om dat spul helemaal weg te halen. Knippen tot aarde-niveau, later wat accuzuur er overheen, en weer later de brand er in. Het hielp voor even. Na twee jaar kwamen de struiken gewoon weer terug. Onuitroeibaar. Gelukkig hadden we intussen voor de meest belangrijke afdeling van ons bedrijf een nieuwe showroom, werkplaats en kantoren gebouwd. Stukkie verderop en zonder vervelende begroeiing. De rozen bleven intussen doorgroeien. Ons toenmalige bedrijf (ik verliet de tent in 1990) bleef daar nog wat jaren actief voor het verplicht moest verhuizen. De Gemeente nam een paar jaar na mijn vertrek de hele grond over en ging aan de slag met sloop van alle bedrijven en neerzetten van grote (half leegstaande) kantoor huurgebouwen. De rozen werden met grote machines uitgegraven. Probleem opgelost. Maar ik ga binnenkort toch eens kijken of ze toch niet ergens weer aan het ontluiken zijn. Onkruid vergaat niet, maar rozenstruiken zeker ook niet…. (beelden: Internet/archief)

Nabrander…

Nabrander…

Zij die maar een beetje hebben meegelezen in de afgelopen pakweg 20 jaren bij uw meninggever zullen nu meteen na het lezen van de kop denken aan een straaljager met een soortgelijk stukje techniek in de staart. Immers met zo’n naverbrander gaat een dergelijke jet sneller vooruit. Maar in het geval van dit verhaaltje betreft het een stofzuiger die mij al vele jaren diende na een even lange trouwe periode in dienst van schoonmama. Een Philips van de oude soort. Sterk, veel zuigkracht maar voor haar intussen wat te zwaar in gebruik. Ouderdom komt soms met wat gebreken. Dus een jaar of 10-15 geleden maar meegenomen nadat zij een lichtere variant op het schoonmaakthema had aangekocht. Bij mij ging die zuiger naar boven. Mijn mancave vraagt af en toe aandacht en naar mate vrouwlief ontdekte dat ik toch een soort talent heb om de boel goed schoon te maken deed de oude Philips al snel dienst op twee etages in ons huis en waren we samen best tevreden over het resultaat.

Ik sjouwde het ding ook vaak helemaal naar beneden als ik de auto weer eens voor de deur kwijt kon en wilde reinigen. Met wat verlengsnoeren en veel goede wil maakte ik de blauwe Tsjech (en haar voorgangers) keurig van binnen schoon met 2000watt zuigvermogen. Maar onlangs ging het ineens allemaal anders. Ik had weer even last van het schoonmaakvirus en begon dus met dat stof zuigen. Met vier katten in huis die soms zo maar op de vloerbedekking rond mijn mancave hun domicilie zoeken is dat achtergelaten haar opzuigen geen overbodige luxe. Maar ik hoorde wel dat er een rare fluittoon uit de trouwe zuiggenoot kwam. ‘Vast een volle stofzak’ was mijn amateuristische conclusie. En inderdaad, die zak bleek voor 50% gevuld, dus maar even schoonmaken dan. Ook de filters meteen even reinigen. Even hielp dat. Maar op enig moment kwam de fluit weer terug. Gevolgd door wat hortend zuigen. Je hoorde het toerental op en neer gaan als bij een mens met bronchitis of astma. Vreemd. Uit en weer aanzetten verhielp dat euvel voor even. Tot ik ineens een rare brandlucht rook. Omkijkend naar de aan de slang hangende rijdende elektromotor zag ik een soort nabrander uit dat ding komen. Overal vlogen vonken heen. Uit de achterkant van de oude Eindhovenaar. De stank was ook heftig. Maar duidelijk was me wel dat de trouwe Philips ter plekke was overleden. Met pijn in het hart deed ik er afstand van. Bij de grofvuilstort. Inclusief die geweldige stang met borstel waaraan ik zo gewend was. De nieuwe is veel lichter, zuigt minder krachtig met dank aan de EU in Brussel, maar hij zal zijn taak ook wel aan kunnen denk ik. Maar af en toe denk ik nog wel terug aan die trouwe kameraad. Weinig mis met een echte Philips….Zou hij in de elektrohemel een plekje hebben bemachtigd?? (Beelden: Prive/internet)

Tussenpaus…..

Tussenpaus…..

Terwijl de Starfighter (zie blog 1404 jl) de snelle jongen werd in onze luchtmacht was er ook behoefte aan de vervanging van oudere toestellen als de F84F Thunderstreak en de Lockheed T33 trainer. Men keek hiervoor naar lichtere en wendbaarder typen dan die Starfighter, maar uiteraard ook naar goedkopere alternatieven. Daarbij werden Amerikaanse voorstellen gesteld tegenover die uit Frankrijk. Omdat we samen met de Belgen onze militaire piloten trainden en die zuiderburen kozen voor de Mirage van hun eigen zuiderburen was de overweging niet zo gek. Maar uiteindelijk kozen de specialisten van de Koninklijke Luchtmacht voor de tweemotorige Northrop F5A Freedom Fighter. Een sterk toestel dat veel taken aan kon en waarvan en een paar duizend werden verkocht en gebruikt door naties in heel de wereld.

In Oktober 1966 koos Nederland er voor om de aangepaste NF-5A te kopen voor het takenpakket dat men voor ogen had bij deze toestellen en daarnaast nog eens een serie van 30 stuks NF-5B tweezitters voor het betere trainingswerk. Bij de NF-5A paste men constructies toe die ook op de doorontwikkelde F5E van Northrop waren te zien. Zo kon de machine veel scherper draaien dan de standaard-versie. De bouw zou plaatsvinden in Canada, maar grote stukken van de romp kwamen van Fokker in Nederland. Eind jaren zestig startte men de opwaardering van de vliegbases waar de NF-5A zou worden ingezet en in 1970 startten de leveringen aan operationale squadrons. De uitvoering van de Nederlandse ‘Freedom Fighters’ zoals de Amerikanen ze noemden was zodanig dat piloten er heel enthousiast over werden en de machine een goede naam opbouwde in onze militaire dienst.

Waren de NF-5’s eerst gecamoufleerd uitgevoerd, in de jaren tachtig kregen de vliegtuigen een grijze beschildering en werden alle kentekens sterk verkleind om zo de zichtbaarheid in de lucht voor de evt. vijand te verkleinen. Een enkel exemplaar werd ingezet als demovliegtuig en kreeg dan juist weer een zeer opvallende rood/wit/blauwe uitmonstering. De NF-5A bleek een goed vliegtuig en werd veelvuldig ingezet bij oefeningen en taken die een Starfighter niet zo goed aankon. Met zijn twee motoren was het ook een veilig toestel en hij kon veel hebben. Uiteindelijk werd de machine afgelost door de General Dynamics F-16 die als opvolger voor zowel de Starfighter als deze lichtgewicht jager zou aantreden. Maar dat duurde nog even… (Beelden: archief/Internet )

Zweedse kwaliteit – Volvo…

Zweedse kwaliteit – Volvo…

Wie er wel eens mee heeft gereden of er een bezat weet wat ik met de kop bedoelde. Een Volvo was altijd een soort rijdende bankkluis die je letterlijk omhulde als een veiligheidskooi op wielen. In eerste instantie niet voor zigzaggende en zichzelf coureurs wanende chauffeurs, maar meer voor keurige familievaders met een wat hoger inkomen, doktoren en juristen. Het Zweedse merk stamt qua naamgeving al uit de 19e eeuw en fabriceerde ooit vooral rol- en kogellagers.

In 1927 werd het merk als zodanig overgenomen door twee Zweedse ondernemers die er brood in zagen zich als autofabrikant te profileren. In Goteborg kwam een nieuwe fabriek tot stand en een paar jaar later rolden de eerste Volvo’s over de Zweedse straten en wegen. In eerste instantie wat onopvallende wagens maar wel berensterk en goed geschikt voor het toenmalige wegennet in dat Noord-Europese land.

Vandaar ook dat je op enig moment de nodige Volvo-taxi’s zag rondrijden daar. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette Volvo in op de ontwikkeling van een kleinere auto dan de tot dan gebouwde wagens en zo ontstond de PV444 die hier al snel de naam ‘Kattenrug’ zou mogen dragen. Zijn ronde rug hielp daarbij. De kenmerkende brede voorschermen met ingebouwde koplampen waren indertijd hypermodern.

In 1947 komt de productie van de ronde auto echt op gang en door de jaren heen wordt het model steeds verder verfijnd en verbeterd. Andere ramen, nieuwe motoren, een verbeterd onderstel. Voor die tijd waren ze ook best snel wat in ons land een bepaald publiek trok voor de vlotte Kattenrug. Eind van de jaren vijftig bracht Volvo een opvolger voor de ronde modellen uit de jaren 40, later vooral bekend geworden onder de modelnaam Amazon.

Een klassieke sedan met veel ruimte, bekende (dus betrouwbare) motoren en voldoende vlot om wederom een bepaald publiek te trekken. Die wagens hielden het vol tot ze in 1966 werden afgelost door de 142/4.

Hoekiger, noest, maar ook groter dan zijn voorganger. Wederom leverbaar als sedan en stationcar. Een deel van de productie vond plaats in Belgie. Een versie met zescilindermotor kwam als 164 in 1968 op de markt. En zo ging Volvo verder. Ieder volgend model even onverwoestbaar ogend en ook mateloos populair in de eigen (midden)klasse. Een sportieve auto was de P1800 die zijn succes in de jaren 60/70 vooral dankte aan de TV-serie ‘The Saint’ met Roger Moore.

Volvo bouwde steeds verder uit. Heeft een eigen luchtvaartdivisie die de nodige vliegtuigmotoren en technieken levert en zette een gamma auto’s neer met een dijk van een imago. Ook in Nederland waar het merk o.a. de DAF Fabrieken in Borne overnam en daar de als DAF’s bedoelde personenwagens omvormde tot Volvo’s. Ook al duurde dat avontuur niet zo lang er gingen heel wat 340/440’s over de plank voor men er in Limburg mee stopte. Volvo ging mee met de trends, zette een grote naam neer in truckland, veroverde diverse markten in o.a. de VS maar ook in het toenmalige Oost-Europa, met dank aan de neutraliteit van het thuisland. Maar op enig moment had men gebrek aan kapitaal en klopte aan bij andere fabrikanten zoals Ford. Na de financiele crisis van de jaren 10 in deze eeuw werd Volvo doorverkocht aan de Chinezen en kwam het onder beheer van lieden uit dat land. Voor de elektrische rijders zette men daar ook Polaris op poten wat als eigen submerk naast Volvo opereert maar vrijwel dezelfde platforms gebruikt. Volvo werd zo gered van de ondergang. Het lijkt er op dat het tot in lengte van jaren een belangrijke rol zal blijven spelen in autoland. En dat is zeer terecht. (beelden: Archief)

De wereld van Matchbox…

De wereld van Matchbox…

Ik was nog maar een heel klein ventje toen ik de eerste Matchbox modelauto in handen kreeg. Nou ja, auto, zeg maar een autootje. Ging om een Bedford vrachtwagentje van net 5cm lang en 2 breed. Prachtig verpakt in een doosje dat leek op dat voor lucifers en derhalve de Britse naam daarvan vertegenwoordigt. Dat Matchbox was iets dat stamde uit de jaren veertig van de vorige eeuw toen het bedrijf Lesley Products werd opgericht en aan de slag ging met metalen schaalmodellen waarvan de prijs en omvang zou moeten liggen onder die van het bekende Dinky Toys.

De gegoten modellen werden in eerste instantie zodanig gefabriceerd dat ze pasten in die bijzondere verpakkingen. Dus, een truck kon kleiner uitpakken dan een vergelijkbare luxe auto, maar voor de kindermarkt was dat verder minder van belang. De eerste modellen waren van grote charme. Ze waren stevig gemaakt, hadden nog geen raampjes of zo en de wieltjes en assen waren van metaal waardoor ze tegen een stootje konden.

De lak leed wel onder het geweld dat kinderen nu eenmaal vaak uitoefenen op dat spul. Later kwam Matchbox met meer volwassen modellen op grotere schaal en werd de luciferdoos wel van een omvang gezinsverpakking en stegen de prijzen naar het niveau van de concurrentie. Matchbox Models of Yesteryear werden geintroduceerd, een lijn auto’s en andere voertuigen uit een ver verleden.

Voor het zwaardere werk verscheen de KingSize-reeks waar soms pareltjes tussen zaten die net als die oudere kleine serie driftig werden of worden gespaard. Breder en breder werd het aanbod bij het oer-Britse merk, maar al snel groeiden ook de financiele problemen boven de bol van de oorspronkelijke oprichters. En werden er financiers van elders binnengehaald om de zaak op de been te houden.

Vaak werd in latere jaren ook de productie uitbesteed richting goedkopere landen als Macau of China. Dat weerhield de fabrikant er niet van vol verve nieuwe modellen uit te brengen waarbij het nummersysteem van bijvoorbeeld die eerste reeks kleine voertuigen (1-75) gewoon werd herhaald maar dan met een toegevoegde letter. Zo kwam je dan nummer 31 uit die reeks zo maar drie keer tegen als 31A, B of C en met een totaal ander model in de verpakking. Voor verzamelaars nog steeds smullen om dat allemaal compleet te krijgen.

Tegenwoordig is Matchbox een van de merken van het grote Mattell-concern waar ook het concurrerende HotWheels toe behoort. Matchbox is wereldwijd een begrip en succes. De reeksen zo breed en onderscheidend dat je wel een eigen pakhuis mag bezitten om alles wat onder die naam is verschenen een opbergplek te verschaffen. Alleen al in mijn persoonlijke collectie is Matchbox het meest voorkomende modelmerk en ik koop ze nog steeds bij als het onderwerp me bevalt. Dat zaadje wat ooit is geplant is dus aardig uitgegroeid. Met dank aan de heren Leslie Smith, Rodney Smith en John Odell die dat aloude Matchbox toch maar mooi op de kaart zetten….En dat eerste Bedfordje? Dat kreeg binnen de familie heel wat eigenaren die het op eigen wijze afbeulden. Maar uiteindelijk kreeg het een met het uit het verleden origineel vergelijkbare laklaag terug en staat het nu weer in mijn collectie. Zo hoort dat… (beelden: Prive)

Pruttelende bestseller…

Pruttelende bestseller…

O, o, wat moesten sommige ‘autokenners’ in vroeger jaren toch lachen om die wagens uit het zgn. Oostblok van voor 1989. Volgens hun ‘kennis’ waren al die auto’s gemaakt van plastic en reden ze zonder uitzondering op tweetakt-benzine/oliemengsels. Nou dat was een grove misvatting. Wie hier regelmatig leest zal het zijn opgevallen dat al die ‘kennis’ niet klopte. Er was maar een auto met dit concept, de door het Oost-Duitse staatsbedrijf Sachsenring gebouwde Trabant. En die wagens werden niet zo maar van deze bouwwijze voorzien. Het was de enorme druk vanuit de communistische Sovjet-overheersing die maakte dat de meeste fabrikanten uit het vroegere Duitsland last kregen met de aanvoer van materialen als staal voor de auto-industrie.

Juist voor Sachsenring, ooit een erfopvolger voor het trotse Horch van voor de oorlog, was dit een ramp. Men wilde graag de massa-motorisering van de Volkskameraden verzorgen maar kreeg domweg niet de materialen om dat te doen. Dus greep men naar alternatieven. Slim als de Oost-Duitse ingenieurs waren ontwikkelde men toen Duraplast. In feite een mengsel van textielvezels uit de Sovjet-Unie, gedrenkt in harsen die men onttrok aan de eigen bruinkoolmijnen en perste dat goedje tot keiharde kunststof plaatwerk.

Omdat het spul niet zo hield van rondingen waren de eerste en latere Trabants veelal aardig rechthoekig van vorm. Men zette die kunststof platen op een frame van metaal en hout, en voegde er een oude DKW-tweetaktmotor aan toe die de voorwielen aandreef. De eerste wagens van dit type (P50 en later de 500) waren nog relatief simpel en grof gebouwd. Maar het concept werkte en de belangstelling voor de wagens was in eigen land oneindig groot. Zo groot zelfs dat de productie steeds verder werd opgevoerd. In 1964 verscheen de P601, de Trabant zoals we die nu nog steeds zo goed kennen. Met een tweecilinder van 594cc inhoud had je dan 23 (later 26) PK’s beschikbaar. Kon je net de 100km/u mee halen. Voor het Oosten van Europa meer dan genoeg. In onze streken waar de Trabi’s ook werden geimporteerd en verkocht was dat net te weinig.

Daarbij was de typische walm van de tweetaktmotoren voor veel mensen net even te veel van het goede. Neemt niet weg dat zijn ultiem lage prijs zorgde dat er nog steeds kopers voor waren. In de DDR was de wachttijd voor een nieuwe Trabant 10-15 jaar. Tweedehands exemplaren waren vaak net zo duur als een nieuwe. Heel gevraagd was de Universal stationcar waar je wat meer bagage in mee kon nemen. Hoewel de techneuten in het oosten van Duitsland werkten aan allerlei nieuwe modellen voor hun Trabantklanten, hielden de communisten de poot meer dan stijf. En zo duurde het tot in 1988 voor ook bij Trabant moderne viertaktmotoren van VW voorin de Trabi’s werden gelepeld. Maar daarvoor moest het karretje wel compleet worden aangepast. En toen men daarmee klaar was werd de DDR opgeheven en geintegreerd in de BRD. Daardoor was de markt voor de Trabant ineens totaal verdwenen. Veel van die karretjes werden gewoon bij het grofvuil gezet en vernietigd. Het overblijvende wagenpark werd gelukkig vaak gekoesterd. En daardoor stegen de prijzen de laatste jaren aardig. Onderdelen zijn niet echt een probleem, er zijn genoeg oude garagisten uit de oude DDR die een hele voorraad hebben liggen. Hoe dan ook, er zijn miljoenen Trabants gemaakt en verkocht. En er zijn maar weinig modellen van volgens kenners ‘bekendere merken’ die deze aantallen achter hun naam of nummer hebben staan. Alleen daarom al is dat Trabant best een model dat als merk door het leven kan. Want wie heeft nog van VEB-Sachsenring (de fabrikant) gehoord?? (Beelden: archief)

Japans buitenbeentje; Subaru!

Japans buitenbeentje; Subaru!

Om de geschiedenis van veel Japanse merken te begrijpen moet je soms inzicht zoeken en verkrijgen in hoe de diverse industriele complexen in dat Aziatische land onderling met elkaar omgaan. Soms leunen ze zo dicht tegen elkaar aan dat ze eigenlijk vermengen met andere bedrijven en de scheiding van twee merken lastig is aan te geven. Zo is dat ook bij Subaru het geval. Het merk heeft als moeder tegenwoordig Toyota waarmee het technieken deelt, maar voorheen was daar Fuji Heavy Industries de baas. En controleerden managers van Fuji ook de marketing en verkopen van die eerste Subaru’s die in 1958 op de fabrieksbanden werden gezet.

Het bedrijf baseerde technisch weer op Nakajima Aircraft Company en dat bedrijf had in WO2 heel wat gevreesde jachtvliegtuigen en motoren geleverd aan de Japanse strijdmacht. Opvallend was ook dat Fuji-Subaru in het begin van haar bestaan naast auto’s ook sport/lesvliegtuigen ging leveren die ook in ons land bekend raakten. Maar laat ik mij beperken tot die aardige auto’s. De eersten daarvan waren zeer bescheiden types. Miniwagentjes met een heel kleine motor, die achterin werd gebouwd. De vormgeving leek op die van een in te hete was gekrompen VW Kever. Driewielers, overdekte scooters, maar later ook soortgelijke en bescheiden vierwielers.

Een bedrijfswagentje in de vorm van de Sambar deed de verkopen van het toen nog nieuwe merk snel stijgen. Zoals bij zoveel Japanse merken leerde men door te doen waar men goed in was en kwam Subaru in de jaren 70 met de L-serie, die we hier Leone noemden. De verkopen bleven bescheiden want de vormgeving was bepaald niet des Nederlanders en de wat grommende boxermotor kon niet iedereen bekoren. Maar juist aan dat principe bleef Subaru trouw. Althans bij haar grotere modellen. Men maakte op enig moment ook kleine wagentjes die op de prijs werden verkocht.

Denk maar eens aan de Mini-Jumbo of Justy die ook bij ons aardig populair werden. Op enig moment besloot Subaru om al haar modellen uit te rusten met 4-wiel-aandrijving. Dat remde de verkopen vanwege de hogere prijs meteen in ons land, maar elders in de wereld werd dit principe zeer verwelkomd. En wie kent niet de meer dan geweldige Impreza WRX die vanaf de jaren negentig het rallycircus in de wereld domineerde. Vlot ogend, turbo, vlam in de pijp en die vierwielaandrijving. Ook voor jonge lieden die er een tweedehands kochten was dit wel een geweldige wagen. De caravantrekker hield het bij de Forrester, die ook bij mensen in de bosbouw aftrek vond.

Het huidige gamma is modern, niet goedkoop, wel loei-betrouwbaar en nog echt Japans. Men levert sportwagens aan Toyota en de kleine Justy aan Daihatsu (ook een dochter van Toyota). In eigen land heeft men dan ook nog een hele serie zgn. Key-cars in de aanbieding die met hun lengte van net 3.30mtr geweldig veel rijplezier leveren. Maar die deels dan weer afkomstig zijn van Toyota. Want verwarrend blijft het met die Japanse merken. Neemt niet weg dat je bij Subaru veel auto voor je geld krijgt, al moet je dat geld wel even bij mekaar sparen. Geen prijstrekker meer in ons land en dus een merk in de marge. Maar je rijdt dan wel weer exclusief. Ook wat waard….(Beelden: Archief)

Vliegend Fort…

Vliegend Fort…

Terwijl we afgelopen maand mei nog uitgebreid stil stonden bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding die daarop volgde, moeten we ook even nadenken over hoe die oorlog deels werd gekanteld door de inzet van enorme aantallen zware bommenwerpers.

Het idee achter die bommenwerpers stamde overigens van de Duitsers die al in WO1 bewezen dat je met enorme zeppelins vol geladen met wel 500kilo aan bommen (..) vanuit Duitsland Londen kon bereiken en daar dan dood en verderf zaaien. Later deed men dit met voor die tijd grote bommenwerpers nog een keer dunnetjes over. De Britten deden pas aan het einde van dat conflict iets terug en hadden ook hun eigen strategische bommenwerpers, die overigens net als die Duitse toestellen mateloos kwetsbaar bleken als ze werden onderschept. In de VS leerde men vanuit dat conflict veel en experimenteerde al snel met grote vliegtuigen die werden voorzien van de nodige defensieve bewapening om zichzelf te kunnen verdedigen tegen aanvallers.

Dat leidde tot een aantal potente ontwerpen waarvan de Boeing B17 er slechts een was. In eerste instantie nog een vrij elegant toestel, gemaakt van metaal, vier motoren en een vermogen om 2.500kilo lading mee te zeulen over middellange afstanden. Maar door de jaren heen, de oorlog in Europa was uitgebroken, veel lessen geleerd, kwamen er nieuwe versies beschikbaar die veel grotere ladingen over langere afstanden konden meenemen en op vrijwel elk denkbare plek geschut hadden zitten waarmee de vijand kon worden afgeweerd. Daarbij had de USAAF een doctrine ontwikkeld waardoor vliegtuigen van dit type in formaties vlogen die elkaar afdekten waardoor alle geschut bij elkaar opgeteld een aardige verdedigingslinie zouden vormen.

Toen Amerika deel ging nemen aan WO2, na de aanval van Japan op Pearl Harbour, kwam al snel de levering op gang van hele series zware bommenwerpers voor deelname aan de luchtaanvallen op Duitsland vanuit Engeland. De Britten deden hun aanvallen slim in de nacht, de Amerikanen vlogen uit principe overdag. En kozen bewust voor strategische doelen als industriecentra. Dat had desastreuze gevolgen voor de bommenwerperformaties zelf. De efficiente Duitse verdediging maakte gehakt van de Amerikaanse doctrine. Soms verloren deze op een dag 25% van hun vliegtuigen en bemanningen. Een reflex was om de B17’s (men gebruikte ook soortgelijke B24’s van Convair)steeds zwaarder te bewapenen, wat de machines ook langzamer maakte. Tot in 1944 bleven de verliezen hoog.

Zeker toen de Duitsers ook over een vorm van radar beschikten en de formaties snel oppikten als zij de Noordzee overstaken. Het besef bij de Amerikanen was op dit punt weinig realistisch. Overdag bombarderen was veelal gevaarlijker dan die nachtvluchten van de Britten. En die bombardeerden ook nog eens vaak lukraak de Duitse steden om zo de burgerbevolking in Duitsland te raken. De Amerikanen bleven intussen zoeken naar militaire of strategische doelen. En juist die werden zwaar verdedigd. Toen de Amerikanen jachtvliegtuigen ontwikkelden als de P47 en P51 die in staat waren met de grote jongens mee te vliegen tot Berlijn en terug, daalden de verliescijfers significant. Daarbij bleek dat die B17 een sterk toestel was. Sommigen vlogen na te zijn getroffen met halve vleugels, staarten, soms met grote gaten in de romp, en deels gesneuvelde bemanningen al dan niet op 2 of 3 motoren terug naar de Britse bases waarvan men ooit was gestart. Wat dat betreft was die machine een geweldenaar. Het concept van het vliegende fort bleek echter niet goed te werken. Ook al schoten die formaties zelf heel wat Duitse aanvallers af. Tanden hadden ze zeker, maar zonder bescherming waren ze net zo kwetsbaar als de Duitse bommenwerper-eskaders bleken te zijn in de eerste maanden van de Battle of Britain. De B17 werd echter in concept doorontwikkeld in andere (na-oorlogse) ontwerpen. Zoals de enorme B29, de nog veel grotere B36 en de n u nog gebruikte B52. Ook die vliegtuigen gingen of gaan uit van dezelfde doctrine. En opvallend genoeg deden de Russen met hun Tupolev’s precies hetzelfde. Een icoon dus die B17. En vandaar even aandacht voor de kist, zijn dappere crew’s, en de falende strategie die deze kisten deed opereren zoals zij deden. (Beelden: Yellowbird archief- all rights reserved)

Zoeken met een lampje….Checker!

De kans dat de gemiddelde lezer hier een auto van dit merk tegenkomt onderweg is buitengewoon klein. En toch rijden er wel een paar in Nederland rond. Checker’s. Vaak hoekig gevormde enorm ruime wagens die met name in de V.S. veelvuldig als taxi werden ingezet. Gebouwd door een fabrikant die haar wortels had liggen in Kalamazoo Michigan en vooral bekend werd door de geleverde taxi’s. Vandaar die specifieke vormgeving en ruimte. Pas na de oorlog verschenen twee van haar succesmodellen, de Superba en de Marathon. Wagens die je als je wilde ook voor prive-gebruik kon bestellen, maar dat was dan wel voorbehouden aan liefhebbers.

De meeste (met name Marathons)Checkers gingen dus als taxi aan de slag. Vrijwel onverwoestbaar sterk gemaakt en simpel van onderhoud. Door de relatief hoge deuren en vierkante vormen was in- en uitstappen geen enkel probleem en sommige van deze taxi’s vervoerden 8 personen tegelijk. Tot 1965 zaten er door vliegtuigmotorbouwer Continental geleverde zescilinderblokken in, later kwamen diverse motoren van Chevrolet in het vooronder. De wagens bleken zo praktisch en ook gevraagd, dat Checker ze gewoon jarenlang bleef bouwen, zonder al te veel wijzigingen. Vaak een opmaat voor succes in autoland. Zelfde zag je bij de taxi’s van Austin en Toyota. De Marathon van Checker is zo sterk dat er heel wat van die wagens onder zware omstandigheden toch gewoon 1 miljoen kilometers mee gingen.

Checker nutte dat succes verder uit door er een limousine van te maken die typerend is voor de Amerikaanse leefstijl. Een verbouwde versie werd een stationcar en een daaruit afgeleide versie noemde men Aerobus, gebruikt voor het vervoer van passagiers en bagage tussen hotels en vliegvelden. Nadat de Checker Marathon toch uiteindelijk moest worden afgelost kwamen exemplaren met niet al te veel kilometers op de teller nog wel eens onze kant op en werden dan ingezet voor trouwerijen of als feesttaxi’s. Maakte de Checker’s niks uit, ze reden gewoon nog vele kilometers veilig verder. En de vormgeving maakt velen die er een zien nostalgisch. Zo ziet een Amerikaanse klassieker er uit. Zo ook een goed ontworpen taxi. Tegenwoordig is het stil bij het merk. Vermoedelijk staan de oude productiehallen leeg en verlaten in dat provinciale Michigan. (Beelden: Internet)

Schuld….

Tuurlijk hield ze van hem. Ze was toch niet voor niets met hem getrouwd? Ze kregen kinderen en waren beiden gelukkig. Alleen maakte ze de fout hem af en toe tegen te spreken. Dat moest ze niet doen. Dan werd hij kwaad en haalde uit. Ook als de kinderen erbij waren. En dan schaamde ze zich niet alleen voor die kleintjes ook voelde ze zich schuldig. Omdat zij het zo ver had laten komen. Dat hij boos moest worden op haar en zich niet kon beheersen. Ze snapte ook wel dat hij dan naar de buurtkroeg ging en zijn boosheid weg dronk. En als hij dan terugkwam dat er dan wel eens wat sneuvelde in huis of zij een corrigerende tik kreeg. Dan moest ze een tijdje lang thuisblijven. Vervelend, want dan had ze geen boodschappen in huis en werd hij weer boos op haar. Logisch! Haar schuld…Moest ze maar niet zo dom zijn. Hij werkte zo hard en dan wilde een man wel graag lekker eten. Ze trachtte het dan goed te maken in bed. Door hem met alles van wille te zijn. Dat werkte vaak goed en dan sliep hij al snel in, wat voor haar ook plezierig was. Dan had ze haar taken verricht. Nee, hun leven was echt altijd goed op orde geweest. Alleen was het vervelend dat haar moeder haar een keer had opgezocht toen ze net ruzie hadden gehad en ze met een gekleurd oog en een gekneusde rib rondscharrelde in huis. Haar moeder werd boos en leek ook verdrietig. Maar ze legde het haar uit. ‘Mijn schuld’! Moeder vond dat niet. Hij was een rare vent en een vrouw slaan deed je niet. Haar moeder snapte het gewoon niet. Zij moest als echtgenote gewoon dienbaarder zijn, minder tegenwind veroorzaken en haar man niet boos maken. Deed ze echt haar best voor. Maar ja, hij had het zo druk. Later was er die vriendin die haar ook eens zag in een staat die niet helemaal goed was. Ook die werd woest. Hoe ze dit kon laten gebeuren, waarom zij de schuld op zich nam en zo meer. Ook die vriendin snapte het niet. Maar na een tijdje, toen haar man haar minstens een keer per week steeds harder sloeg, begon ze toch te twijfelen. Want ze deed echt haar best en ondanks dat…. Tot die avond in juni. Het was warm. Ze liep in haar topje en dat leuke korte broekje dat haar nog steeds goed paste en haar benen zo fraai deed uitkomen. Het eten was klaar, iets lekkers, de kinderen speelden in de tuin, hadden al gegeten. Ze wachtte hem op en daar was hij. Zodra hij naar haar keek betrok zijn gezicht. ‘Hoer…’ Was het eerste wat hij zei…. ‘Moet je alle mannen weer verleiden met je dikke kont en je decolleté?’ en hij greep haar vast. Sloeg met zijn volle vuist in haar gezicht. Haar neus kraakte, het bloed spoot er uit. Paniek maakte zich van haar meester. Op een moment dat hij de andere kant op keek of de kinderen het niet zouden zien, en hij zich klaarmaakte voor de volgende klap pakte zij die scherpe twee-vingerige vleesvork en stak van zich af. Zijn gezicht veranderde. Van boosheid in verbazing. Hij greep naar zijn borst. Daar stak de vleesvork tot de handgreep in zijn hartstreek. Toen zakte hij als een zoutzak ineen. Het was over. En zij voelde zich uiteraard heel schuldig. Maar ook zo enorm opgelucht….