Grote Jongen; Toyota!

Grote Jongen; Toyota!

Hoewel het tegenwoordig een van de grootste autoconcern ter wereld betreft, is de geschiedenis van het merk in onze omgeving maar relatief jong. Immers pas in de jaren zestig van de vorige eeuw kregen we er mee van doen toen ook Toyota met relatief complete, eenvoudige en best goede auto’s voor een attractieve prijs onze markten bevolkte. Wil niet zeggen dat de historie van het trotse Japanse merk niet verder terug ging dan die genoemde periode. Immers, ooit startte men met fietsen en naaimachines voor W.O.2 en pas in 1935 kwam de eerste vierwieler op de markt.

Alles wat daarna ook nog kwam is geschiedenis. En is in het kader van mijn blogverhalen nauwelijks beknopt weer te geven. Klassiekers in het gamma waren o.a. de Land Cruiser (nog steeds gebouwd en mateloos populair in het Midden-Oosten en Afrika), Corolla (een van de meest gebouwde auto’s ter wereld), maar zeker ook de grote Crown, die liet zien dat Toyota op het gebied van wagens in de bovenste middenklasse al aardig meekon in 1965. Sindsdien een vaste waarde in het gamma.

We kenden de Celica sportwagen, de 1000, en uiteraard auto’s als de Corona, Carina, Hilux, en in onze huidige tijden de kleine Aygo, Yaris, Prius, Auris en zo meer. Ze delen allemaal die spreekwoordelijke kwaliteit. Betrouwbaarheid in plaats van wellicht een breed aansprekend ontwerp, maar zo doordacht dat klanten soms nooit meer naar iets andere kijken als ze eenmaal in een Toyota reden of rijden. Slim als de Japanse strategen waren bouwde men in Europa en de VS fabrieken voor de lokale markt.

Dus komen er Toyota’s uit Engeland, Spanje, Frankrijk of Tsjechie. Maar ook in de enorme markt China worden wagens lokaal gebouwd. Daarnaast kent men submerken als Lexus en Daihatsu, werkt men intensief samen met Mazda en Alfa Romeo, maar ook met andere merken. En wat toch van belang is, qua omzet komt Toyota altijd voor in de top 3 van grootste automerken ter wereld. In Nederland is de import al vrijwel vanaf het begin in handen van de firma Louwman uit Raamsdonkveer.

Een prachtige firma met een goede service en dito naam. En dat hielp veel bij de uitbouw van het merk in onze streken. Een breed en stevig dealernetwerk maakte vanaf het prille begin zeker dat Toyota overal in het land te koop was en service nergens een probleem werd. En echt, je kunt geen land bedenken waar het merk niet te vinden is. Overal paste men dezelfde strategie toe. Kortom, dit is een merk om rekening mee te houden. Zeker als je nu ziet dat men naast de nodige hybrides ook elektrische voertuigen in het aanbod heeft, plus auto’s die op waterstof kunnen rijden. …. (Beelden: archief)

Japans buitenbeentje; Subaru!

Japans buitenbeentje; Subaru!

Om de geschiedenis van veel Japanse merken te begrijpen moet je soms inzicht zoeken en verkrijgen in hoe de diverse industriele complexen in dat Aziatische land onderling met elkaar omgaan. Soms leunen ze zo dicht tegen elkaar aan dat ze eigenlijk vermengen met andere bedrijven en de scheiding van twee merken lastig is aan te geven. Zo is dat ook bij Subaru het geval. Het merk heeft als moeder tegenwoordig Toyota waarmee het technieken deelt, maar voorheen was daar Fuji Heavy Industries de baas. En controleerden managers van Fuji ook de marketing en verkopen van die eerste Subaru’s die in 1958 op de fabrieksbanden werden gezet.

Het bedrijf baseerde technisch weer op Nakajima Aircraft Company en dat bedrijf had in WO2 heel wat gevreesde jachtvliegtuigen en motoren geleverd aan de Japanse strijdmacht. Opvallend was ook dat Fuji-Subaru in het begin van haar bestaan naast auto’s ook sport/lesvliegtuigen ging leveren die ook in ons land bekend raakten. Maar laat ik mij beperken tot die aardige auto’s. De eersten daarvan waren zeer bescheiden types. Miniwagentjes met een heel kleine motor, die achterin werd gebouwd. De vormgeving leek op die van een in te hete was gekrompen VW Kever. Driewielers, overdekte scooters, maar later ook soortgelijke en bescheiden vierwielers.

Een bedrijfswagentje in de vorm van de Sambar deed de verkopen van het toen nog nieuwe merk snel stijgen. Zoals bij zoveel Japanse merken leerde men door te doen waar men goed in was en kwam Subaru in de jaren 70 met de L-serie, die we hier Leone noemden. De verkopen bleven bescheiden want de vormgeving was bepaald niet des Nederlanders en de wat grommende boxermotor kon niet iedereen bekoren. Maar juist aan dat principe bleef Subaru trouw. Althans bij haar grotere modellen. Men maakte op enig moment ook kleine wagentjes die op de prijs werden verkocht.

Denk maar eens aan de Mini-Jumbo of Justy die ook bij ons aardig populair werden. Op enig moment besloot Subaru om al haar modellen uit te rusten met 4-wiel-aandrijving. Dat remde de verkopen vanwege de hogere prijs meteen in ons land, maar elders in de wereld werd dit principe zeer verwelkomd. En wie kent niet de meer dan geweldige Impreza WRX die vanaf de jaren negentig het rallycircus in de wereld domineerde. Vlot ogend, turbo, vlam in de pijp en die vierwielaandrijving. Ook voor jonge lieden die er een tweedehands kochten was dit wel een geweldige wagen. De caravantrekker hield het bij de Forrester, die ook bij mensen in de bosbouw aftrek vond.

Het huidige gamma is modern, niet goedkoop, wel loei-betrouwbaar en nog echt Japans. Men levert sportwagens aan Toyota en de kleine Justy aan Daihatsu (ook een dochter van Toyota). In eigen land heeft men dan ook nog een hele serie zgn. Key-cars in de aanbieding die met hun lengte van net 3.30mtr geweldig veel rijplezier leveren. Maar die deels dan weer afkomstig zijn van Toyota. Want verwarrend blijft het met die Japanse merken. Neemt niet weg dat je bij Subaru veel auto voor je geld krijgt, al moet je dat geld wel even bij mekaar sparen. Geen prijstrekker meer in ons land en dus een merk in de marge. Maar je rijdt dan wel weer exclusief. Ook wat waard….(Beelden: Archief)

Tevreden…

Hij viel op rond en blond maar koos voor klein en donker. Hij viel op groot maar koos voor klein. Hij viel op luidruchtig maar koos voor stil. Hij viel op duur maar koos voor goedkoop. Hij viel op uitstraling maar koos voor ingetogen. Hij hield van zijn dorp maar woonde in de stad. Hij wilde een tuin maar had een balkon. Hij was gelovig maar ging nooit naar de kerk. Hij wilde op kantoor maar werkte met zijn handen. Kortom, hij deed in zijn leven zelden iets wat paste bij wat hij als smaak of voorkeur had ontwikkeld. Hij zuchtte, dronk zijn glas leeg en stapte naar buiten. Waar zijn rode Toyota Aygo op hem wachtte. Hij startte de motor en scheurde naar huis. Eigenlijk had hij een prima leven. En dat karretje deed alles wat hij er van verwachtte of wilde. In feite was hij gewoon verliefd op zijn eigen bescheiden leven. En hij glimlachte tevreden. Niks mis mee. Toch?

Luxe Toyota – Lexus!

Luxe Toyota – Lexus!

Het was dat de Amerikanen op enig moment liever niet in Japanse importauto’s wilden rijden.

Anders had dit merk wellicht nooit bestaan. Lexus. Een goede truc om de kopers in een land te misleiden. Maar ook een merk met een streepje voor op de gemiddelde Japanse auto. Men zette in op hoog niveau. Een Lexus werd een auto met meerwaarde. Zou je nooit in de steek (mogen)laten, service die ver uitsteeg boven het niveau van de concurrentie en een uitmonstering die er zijn mocht. De eerste proeve van bekwaamheid was de LS400. Een auto die sprekend leek op een door velen gedroomde Mercedes S-Klasse, maar duidelijk een eigen Japans gezicht had onder de motorkap.

Ook uitgerust met een dikke V8 die fluisterstil liep, maar die in Japan gewoon als Toyota Celsior van de band liep. Mensen met veel geld en honger naar status kochten zich zo’n dikke Jap en lieten zich er graag in vervoeren. Ook in Nederland kwamen ze in de verkoop, vaak toch met het idee dat je voor minder geld dan bij dat sterrenmerk werd gevraagd ook in een heel luxe auto kon worden rondgereden. Een kleiner model was de ES die men vooral dacht te kunnen verkopen aan jongere mensen die iets sportiever wilden rijden dan in die enorme LS. Voor de zakelijke rijder kwam begin jaren negentig ook de GS300 uit, uitgerust met een fijne zescilindermotor en naar ontwerp van Giugiaro. Het merk Lexus stond al snel ook in Europa op de benen.

Die extra service was een pluspunt voor velen en dat oversteeg de behoefte aan een toch wat geliefder dieselmotor in dit segment. De opvolgers werden nog wat vlotter gestyled, bleven voldoen aan die zelf gestelde normen en verkochten alleen daardoor prima. Een hele reeks kleinere modellen (maar nooit echt klein) zorgde voor bredere doelgroepen. Ook in ons land zag je die compacte wagens in leaseland successen oogsten. De gewone zakenman zag zichzelf ook graag een grote jongen zijn die extra aandacht kreeg van de dealer of leasemaatschappij. Slimme marketing van Lexus voorzag in die behoefte. Een tegenhanger voor de bekendere Audi’s kwamen er ook. Sportcoupe’s met lekker veel vermogen en natuurlijk dat bekende logo met de L prominent in de neus.

In de bekende Vlaamse tv-serie Witse deed Lexus ook prima promotiezaken. De morsige en wat mopperende inspecteur reed wel rond in een compacte Lexus. Wat dat compacte betreft, de huidige modellen hebben een bepaald niet compacte grille. Een soort zwarte X die de hele neus domineert. Ik vind het persoonlijk niet zo mooi, en gezien de verkoopaantallen hier zijn er meer kopers die er zo over denken. Maar dat neemt niet weg dat het gamma van Lexus nog steeds aardig breed is en uiteraard (Toyota-techniek) ook hybride-voertuigen omvat en een 100% elektrische auto, de UX300e. Grappig is ook dat Lexus sinds niet al te lang ook wordt gevoerd in Japan zelf. Waar men nu de truc van de Amerikaanse markt toepast op Japanse kopers. Meer auto voor je geld, meer luxe, meer aandacht. En ook daar ineens een soortgelijke Toyota wordt ingeruild op zijn wat luxere zusje omdat de status nu eenmaal net even hoger ligt. Slim dus en een bewijs dat je een Japanse auto wel degelijk in het hogere segment kunt verkopen. Imago wel degelijk om te buigen dus. En dat is goed nieuws voor de fabrikanten die dat proberen. Maar je moet wel iets meer doen dan alleen maar goede auto’s aanbieden. (Beelden: Internet)

Vernuftig goed – Daihatsu!

Hoewel wij in Nederland het merk Daihatsu pas ergens in de jaren zeventig echt leerden kennen was het in Japan zelf best al een oudje. Want opgericht als Hatsudoki in 1907 en actief met de bouw van vooral treinen en trucks werd het 1951 omgedoopt tot Daihatsu. Daarna duurde het nog even voor de eerste auto’s van het merk werden gemaakt. Eerst Midgets, driewielers voor stadsbestel en op enig moment de Fellow, een klein karretje met een tweecilinder tweetakt onder de achterbank.

Begin jaren zeventig nam men de stap om ook te gaan expanderen richting Europa. Met aardige en vooral goede kleine auto’s die een wat exclusiever karakter hadden dan die van Toyota of Nissan.  Zo had men een bescheiden tweepitter in het gamma waar je net met een klein gezin inpaste mits je geen boodschappen mee wilde nemen of een te grote hond. Cuore heette het karretje en het had in ons land een beperkte schare kopers. Iets groter was de Charade die een driecilinder in huis had, indertijd best heel bijzonder, en niet alleen relatief ruim was, maar ook qua styling modern genoeg was om klanten te trekken.

Daarnaast voerde men een kloon van de Toyota Corolla, aangeduid als Charmant en men leverde een potent terreinwagentje in de vorm van de 4WD Taft. Halverwege de jaren tachtig werd het gamma totaal veranderd. De Cuore kreeg een andere body, driecilinder motor van 850cc, veel meer ruimte en prima rijeigenschappen. De Charade groeide ook en kreeg o.a. een opgevoerde 1,0 ltr grote driecilinder die in de meest bijzondere uitvoering 101 pk leverde en was voorzien van een turbo en intercooler. Mateloos goed verkocht in die jaren.

Ook kwam de Charmant in een nieuwe body uit, en werd de Taft opgevolgd door de Rocky, een stoere terreinwagen. Daarnaast leverde men ook nog eens een reeks kleine bestelwagens (Hijet) en Pickups. Het gamma werd steeds breder, net als de klantenkring.

Eind jaren tachtig verdween de Charmant uit het gamma en werd vervangen door de technisch erg geslaagde Applause, die i.p.v. een sedan kofferdeksel  een grote en handige achterklep vertoonde. Naast de Rocky kwam de Feroza de gelederen versterken en werd o.a. een sedanversie van de Charade uitgebracht. In latere jaren zagen we het gamma constant evolueren, Daihatsu werd een volwassen merk, maar de prijzen stegen navenant mee en de omzet daalde in omgekeerde richting. Kwaliteit moet ook betaalbaar zijn. En zo kon het gebeuren dat in de jaren na de financiële crisis Daihatsu een jaaro of tien geleden besloot uit de exportmarkten terug te treden. De aandelen kwamen in handen van Toyota en het merk werkt vooral in de sector kleine auto’s in Japan voor haar moedermaatschappij. Men liet de Europese markten voor wat ze waren. Verkoopt nog wel in sommige Aziatische landen waar men een goede naam en faam heeft en zelfs lichte trucks en bussen levert. Bij ons is het avontuur voorbij. Duurde om en nabij 40 jaar. Mooi merk, niks van te zeggen. En zij die er mee of in reden zullen dat direct onderschrijven. (Beelden: Yellowbird archief/internet)

‘Groen; niet altijd goed of efficient…

Mij werd onlangs gevraagd om toch eens iets te schrijven over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van automotive, opdat we wellicht met zijn allen kunnen besluiten over te stappen op alternatieve vervoersmogelijkheden dan wel aandrijflijnen voor ons vervoer. Ik schreef daar tien laar lang over op het internet, maar dat was aan de betreffende waarnemer vast voorbijgegaan. Welllicht omdat ik niet meteen stond of sta te springen van enthousiasme bij de toekomst met elektrische of zelfs zelfrijdende auto’s. Het antwoord zit besloten in de techniek. Stel je eens voor dat de huidige vloot van 9,5 miljoen Nederlandse voertuigen ineens elektrisch zouden moeten gaan rijden. Weet je wat er dan met ons elektriciteitsnet moet gebeuren? Dat moet dan verdrievoudigd worden qua capaciteit. De huidige centrales kunnen deze vraag niet aan. Windmolens al helemaal niet en je auto volplakken met zonnecellen is ook geen optie. Nee, dan gaan we richting kernenergie of moeten we elektriciteit gaan kopen bij de buurlanden.

Waar zich een soortgelijk probleem voor doet. En over die buurlanden gesproken, ons land staat na Portugal en Denemarken op de derde plek van schoonste landen als het gaat om de uitstoot van CO2. En dan alleen gemeten langs de meetlat van het personenwagenpark. Wij kopen en rijden schone auto’s. Heel iets anders dan bij de omringende landen. Waar naast de laag geplaatste Baltische staten, Engeland en Duitsland tot de meest vervuilende naties behoren. En die vervuiling blijft niet in eigen land hangen. Die waait met heersende winden ook bij ons binnen. Hoezo zuivere metingen? De gemiddelde Nederlander rijdt 13.000 km per jaar. Haal je daar de leaserijders uit, zal dit getal nog wat omlaaggaan. Maar in die kilometrage zit dan wel weer de jaarlijkse vakantietrip die Nederlanders graag in Frankrijk of Italië beleven, met een caravan achter hun familievervoer. En daar zit meteen een extra probleem voor die elektrische wagens.

Je kunt er niet echt mee over de grens vanwege de extreem korte actieradius en trekken van een caravan of klapwagen helpt daar bepaald niet bij. Kortom er is veel af te dingen op die toekomstige auto’s, zeker in het licht van de historie. Want ruim een eeuw geleden reden er ook al elektrische auto’s en die deden het qua prestaties nauwelijks slechter dan hun huidige soortgenoten. Maar die conclusie zal wel weer als zuur en conservatief worden ervaren. Voor dat doel heb ik even een praktijktest uit oktober jl. voor de dag gehaald. Door het Duitse autoblad Autobild uitgevoerd. Met vergelijkbare auto’s die draaiden op Diesel, benzine, waterstof, aardgas, een hybride en een puur elektrisch rijdende Tesla. Over een afstand van 2000km, op een dag rijdend van Hamburg naar München. Net of je voor een afspraak die kant op moet, zoals veel Duitse zakenlieden doen. Welke brandstof of aandrijving is daarbij het efficiëntst. Waarmee verlies je de minste tijd onderweg? Wel, de resultaten spraken boekdelen. De Diesel was veruit de meest efficiënte brandstof en de auto die er op reed ook het snelst van de testvloot. Hij verbruikte over deze lange rit, met wat tussenstops voor eten en drinken, slechts 60 liter brandstof.

Na ruim 6 uur was hij in reeds in München. En de gebruikte auto zelf voldeed aan de laatste nieuwe Euro6d normen qua uitstoot. Schoon dus! 17 minuten later is de tweede auto in München. De benzineauto, die duidelijk meer brandstof verbruikte maar ook aardig snel zijn doel bereikte. Als derde de auto die op aardgas reed. Deed er door het zoeken naar tankstations toch 45 minuten langer over. Hij versloeg daarbij wel de Waterstof-auto die er nog eens twintig minuten langer over deed. Ook al door de zoektocht naar schaarse distributiestations voor dat spul. Best een dingetje. Maar is daarmee toch sneller dan de Toyota-hybride die er nog eens 50 minuten langer over deed. Als absolute hekkensluiter komt de Tesla binnen. Vier uur (!!) later dan de dieselauto. Door het onderweg telkens moeten bijladen. Noem dat maar toekomstgericht dan. Tot we nieuwe accu’s krijgen en een veel grotere betaalbaarheid voor die wagens zie ik nog weinig toekomst voor de elektrische auto. Of het moet in of rond de stad zijn. Want dan komt deze techniek echt nog wel tot zijn recht. Voor de rest een aardige gimmick waarvoor met name de ‘progressieven’ uit de grachtengordel dik gesubsideerd wel willen gaan. Ik blijf voorlopig dan maar conservatief. Want ik rijd zelf meer dan het landelijk gemiddelde en daarbij ook heel wat keertjes op en neer naar Duitsland. En om dan constant aan de laadpaal te verkeren? Mijn ongeduldige karakter kan dat niet opbrengen. (Foto’s: Yellowbird archief)