Terwijl het elastiek me zoals eerder al eens beschreven aardig weet te binden aan wat ik belangrijk vind in mijn leven, is er toch nieuwsgierigheid.

De moderne tijd maakt dat we soms verder kijken dan de eigen veste om onze woonomgeving van een mogelijk alternatief voor wat nu ons thuis is te voorzien. Dat thuisgevoel gaf me ook inspiratie voor een verhaal. Voor velen van ons was het huis uit de jeugd ons echte thuis. Ik bekijk dat toch anders. Zeker toen broerlief onlangs overleed kreeg ik veel oude herinneringen gratis in de nachten die rond die gebeurtenis werden opgebroken. En bedacht ik me dat die eerste periode van het leven niet meteen rozengeur en maneschijn meebrachten.

Het huis waar ik in de vroege jeugd woonde was een voor die tijd overigens nog redelijk ruim huis, etagewoning, straat in het Amsterdamse Zuid, relatief lage huur. Er waren mensen die met minder toe moesten dan met vier (bescheiden)kamers en een keuken, plus een later voor de hobby’s benutte zolderkamer. Maar luxe was het bepaald niet. Pas in mijn pubertijd verscheen er zo een douche in die keukenhoek, de huisbaas pakte uit. Later, ik trouwde en trok in bij de schoonouders, woonden we in een historisch pand aan de Amstel in hartje stad. Een piepkleine etage ons eigen domein, een luik dekte onze leefomgeving af van de rest van het huis. Zo verging het veel mensen in die tijd.

Woningen voor starters waren er ook toen al niet. En wat men bouwde was onbetaalbaar. Ook toen al een probleem dus. Toch maakten wij die stap. In 1970, de nieuwe woonwijk Bijlmermeer bood ons een geweldig luxe driekamerflat in een voor het gevoel gigantisch flatgebouw van toen en tien etages hoog. Een paar jaar later verhuisden we in datzelfde gebouw weer door naar een vijfkamerflat met extra bergkamers binnen en buiten de flat. Het waren bijna koninklijke tijden. Al werd de woonomgeving er na 1975 bepaald niet vrolijker op. Ik heb de oorzaken daarvan al eens beschreven. De Bijlmermeer van droom tot nachtmerrie. Afvalputje voor de Amsterdamse samenleving. Begin jaren tachtig was het genoeg. Terug naar de stad kon niet, de regelgeving van de centrale stad maakte dat onmogelijk. Dus na lang rondkijken een eengezinshuis met garage in het toen splinternieuw gebouwde Almere-Stad. Grote woning, zes kamers, zolder, schuur met twee verdiepingen en die eigen garage. En veilig qua woonomgeving. Huis werd thuis opnieuw. Twaalf jaar later waren de omstandigheden zodanig veranderd qua werk en prive-situatie dat de files die van/naar Almere voerden een grote handicap bleken en de stress dagelijks te veel verhoogde. We verhuisden alsnog terug naar het oude land. Amsterdam weer in beeld. Nu kon het wel. Mits we kochten. Wat we deden. En dit huis werd ons zoveelste thuis. Voelde vanaf moment een goed. En nog. Van een etagewoning via flats naar eengezinshuizen. Volgende stap….appartement?? Wie weet. We kijken nog eens goed rond. En misschien besluiten we wel dat we dat thuisgevoel niet kwijt willen raken. Who knows…. Hoe zit het met jullie medebloggers en lezers? Zelfde soort ontwikkeling meegemaakt?? Een thuisgevoel van vroeger en nu herkenbaar?? Ben benieuwd naar jullie reacties….. (Beelden: archief)










Een jaar later aan de Nederlandse kust, mijn broer en schoonzus waren indertijd uitbaters van een strandtent en wij waren in de buurt, zag ik precies hetzelfde beeld. Scheppen en voetjes in de zee. Om daar nu dat hele eind voor te vliegen…. Toch heb ik wel mooie herinneringen aan gemaakte reizen hoor! Zoals een rondreis door West-Turkije om maar iets te noemen. Prachtig! Een trip door Florida! Geweldig! Onze reizen naar en door Schotland, de al eens eerder genoemde trip over Gran Canaria per bus om zo aan de bakover in het zuiden te ontsnappen. Geweldig was ook de trip naar Barcelona, paar jaar terug. Heerlijke stad. En natuurlijk de vele, vele, vele keren dat ik in Praag te vinden was. Met de auto of per vliegtuig.
We zagen veel, we aten vaak heerlijk en dronken over het algemeen in goede sfeer een lekker drankje. Snoven vaak de cultuur van zo’n land of stad! Maar dat gevlieg, beter, het gereis in het algemeen staat me nu steeds meer tegen. Rijden is ook zoiets. Ik vind het nu nog wel mooi om een uur of vier achter mekaar door te moeten rijden. Maar langer niet. Toch reden we vroeger in een klap naar Parijs, Praag, Frankfurt. Deden daar ons ding en reden weer terug. Moet er nu niet aan denken. Plezier heb ik aan korte stedentrips. Met onze lieve vriendjes links en rechts. Kerstmarkten in diverse steden, gewoon toeristische tripjes in NL en B. Je ziet of beleeft soms zaken die je nooit eerder had bedacht.
Je hebt van die auto’s die indertijd, toen ze de straten als nieuw bevolkten, nauwelijks enige indruk achterlieten op hen die er niet voor vielen maar die toch onder liefhebbers mateloos populair bleken. Een dergelijke wagen was de Citroen Dyane die op het moment van verschijnen werd gezien als de opvolger voor de befaamde 2CV ‘Lelijke eend’, maar bij deze taak toch niet echt kon overtuigen. De auto werd in 1967 in het Citroen-programma opgenomen en kreeg meteen de 2-cilinder boxermotor voorin uit de Ami. 602cc groot en een vermogen van 31pk. Hoewel er veel overeenkomsten waren met de basis-Eend, was die Dyane toch een heel andere auto.
De carrosserie zat toch wat meer als een ‘echte auto’ in elkaar en had ook een veel hoekiger vormgeving. Mensen die voorheen met een Eend hadden gereden vonden die wat steviger Dyane best wel een ‘upgrade’, je kon er zelfs na een lange aanloop meer dan 100km/u in halen en het gehele comfort lag op een wat hoger niveau. Wat bleef was de goede en comfortabele wegligging, ruimte voor een heel gezin plus bagage en een veercomfort dat geen enkele concurrent in deze klasse kon bieden. De ‘luxe eend’ zoals hij vaak werd aangeduid bleef enorm lang in productie maar kon toch nooit zijn illustere en goedkopere zusje evenaren qua populariteit.
Toch zijn er van de Dyane in de loop van ruim zestien jaar productie iets van 1,5 miljoen van gemaakt die helaas voor een groot deel zijn aangetast door de roestduivel en bij liefhebbers van de oer-2CV niet gezocht zijn en zelfs een beetje met minachting worden behandeld. Dat is jammer, want een Dyane had voor de liefhebber van het concept veel te bieden. Zoals bij Citroen gebruikelijk kwam er ook een bestelwagenversie van uit, de Acadyane, die wel mateloos populair werd, maar dit succes deels dankte aan het feit dat de aloude ‘Besteleend’ niet meer werd aangeboden. In 1984 staakte Citroen de productie van alle Dyanes. Wie er nu eentje zoekt kan meestal voor relatief weinig geld nog wel terecht. Gave (en dus unieke) exemplaren doen iets van vier mille, een mooie besteller is nog eens de helft duurder. Een interessante auto, en duidelijk onderschat! (Beelden: Internet/archief)
Feiten zijn soms buitengewoon interessant als je even de tijd neemt om ze tot je te nemen. Zoals het feit dat wij met zijn allen als particuliere weggebruikers steeds meer rijden op onze vaderlandse wegen. 6% meer zelfs (2015) bij een totale kilometrage van 91 miljard. Dat zijn grote getallen. Zeker als je bedenkt dat de automotive-industrie zich vooral richt op jongere mensen (het meest optimale imago voor een bepaald model is toch het jonge gezin, al dan niet met hond zo lijkt het wel eens…) terwijl juist die groep veel minder is gaan rijden. Met name de verregaande verstedelijking en de hoge kosten van een auto t.o.v. het gezinsbudget zorgen voor veranderde gebruikscijfers. Het blijken vooral de wat ouderen die steeds meer gaan rijden. Op zichzelf logisch, immers een auto is voor die mensen toch het voorbeeld van de ultieme vrijheid en de mogelijkheid nog overal heen te kunnen zonder betutteling. De auto is voor die generatie ook een statussymbool vanuit een tijdperk toen dat ook nog echt zo was.
Ook ik behoor tot de generatie die het brede gebruik van de auto nog heeft zien ontstaan. In de periode daar voor zag je op plaatjes van de oude woonstraten vooral leegten, en wie met het gezin nog ergens naar toe wilde was al een hele pief als hij er een scooter met zijspan of zo op na kon houden. Pas in de jaren zestig werden auto’s gemeengoed en kochten veel jonge gezinnen indertijd een tweede tot vijfdehands brik waarmee ze dan op stap konden gaan. Die mobiliteit was een manier om de vleugels uit te slaan naar oorden (net)buiten de stad zoals bos en strand, waardoor de bleekneusjes die indertijd nog opgroeiden in die weinig gezonde steden, extra frisse lucht binnenkregen. Ook ik stam uit die periode en ben zowat op de achterbank van een auto opgegroeid. Bij ons was er altijd een auto, maar ja, mijn leasepa kwam uit een gezin van automensen dus dat was allemaal niet zo vreemd.
En dat gevoel van ‘moeten kunnen rijden’ als je volwassen (i.e.18 jaar oud) was werd er snel ingestampt. Een rijbewijs op de 18e, een auto zodra het kon. En daarna rijden, rijden, en nog eens rijden. En dat zo lang mogelijk. Hele generaties houden dat principe aan. Vandaar die langzaam aan veranderende cijfers. Vanaf 50 jaar stijgen de cijfers voor wat betreft het zelfstandig rijden. En boven de 75 jaar zelfs met het ongekende percentage van 39 bij een stijgend autobezit in die groep met 36%. We moeten langer doorwerken van onze neo-liberale bestuurders, dan is het niet vreemd dat we ook steeds langer en meer gaan rijden. Overigens is een deel van dat autobezit bij de echt wat ouderen ook wel toe te schrijven aan het gebruik van 45km/u voertuigen die met name in de provincie aardig populair zijn geworden. Kortom, het jonge gezin is niet meer primair de grootste doelgroep, al lijkt dat soms zo. Maar hoe richt je je op de echte autokopers zonder direct imagoschade op te lopen. Het vraagt inventieve campagnes en ook veranderend denken bij die diverse autofabrikanten. Maar die zijn dat wel gewend….

