
Wel eens stil gestaan bij het fenomeen ‘aangetrouwde familie’?? Zelf niet verrast door wat er achter jouw grote liefde zat qua aanhang in de vorm van familie en vrienden?? Ik zelf sloot die lui indertijd al snel in het hart hoor, en herinner me de meesten voor zover ze wellicht voor altijd zijn verdwenen als warme en vriendelijke persoonlijkheden. De uitzonderingen waren er natuurlijk ook. De lastige oom, tante, de vriend(in) die je liever niet/nooit meer zag. Omgekeerd ging dat vast ook zo, want ook in mijn aanhang zaten indertijd enkele best bijzondere types.

Waarbij opviel dat de meeste vrienden trouw en aardig waren en empathischer richting mijn toenmalige ‘verkering’ verloofde of vrouw dan delen van de familie waaruit ik kwam. En nog steeds zie ik bij anderen dat zelfde fenomeen en bedenk me maar dat je dat als liefdespaar er dus gratis en voor niks bij krijgt. De moppen, grappen en sketches over die ‘lastige of vervelende’ schoonmoeder zijn niet zo maar talrijk. Nu zijn wij na al die jaren helaas heel wat van die aanhang kwijt geraakt en ik mocht intussen eigenlijk nooit echt klagen over die schoonfamilie, in tegendeel.

Maar ik zie bij anderen toch best wel eens zorgwekkende zaken. Zoals overdreven bemoeizucht, zelfs jaloezie. Soms speelt klassenverschil een rol, het valt niet altijd mee om dat dicht te roeien met alleen maar bijna naieve liefdesgevoelens. De prins en het burgermeisje, het klinkt of leest leuk in een of ander bedacht verhaaltje, in de praktijk blijkt dat best lastig te bereiken. Zie het Britse Koningshuis en die Prins Harry die zo nodig met zijn Megan wilde trouwen, een actrice van matig niveau. Het meisje werd venijnig toen zij niet werd opgenomen in de schoot van de koninklijke familie en sterker nog het gevoel kreeg dat haar kleur en afkomst een rol speelden bij het krijgen van kinderen en diens koninklijke status. Dat speelt binnen burgerfamilies net zo. Geloof, de buurt waar je bent opgegroeid, de status van je familie (ondernemers, arbeiders, links, rechts..) het speelt allemaal mee. Zonder aanziens des persoons. Liefde kan zo mooi zijn, maar eigenlijk zou je die bagage er niet bij moeten krijgen. Neem van mij maar aan dat die verliefdheid snel voorbij gaat. De liefde blijft wellicht maar juist in die fase kom je in aanraking met de (ambities van) de schoonfamilie. En die confrontaties zijn soms heel plezierig, vaak niet. En probeer dan maar om die warme gevoelens voor elkaar overeind te houden. Sommigen ontvluchten de problemen. Gaan reizen, emigreren zelfs, bouwen hun eigen leven elders opnieuw op. En hun vriendenkring…Immers vrienden kies je, familie niet. Ik ben benieuwd wat jullie ervaringen zijn op dit gebied. Ik zelf kwam tot dit verhaal na het zien van een paar interviews op TV waarin jonge mensen hun verliefdheid met elkaar deelden. Maar kennelijk over die aanhang nooit hadden nagedacht…. ( Beelden: archief/internet)



















Met het vertrek van Chrysler uit Europa na de vorige crisis die de wereld trof verdween ook Dodge uit de showrooms van de dealers die dat merk trouw waren gebleven tot het laatst. Nu waren die laatste Dodges nog maar een flauwe afspiegeling van waar dat merk voor stond en staat. Even los van de RAM-Pickups die we nog steeds voorbij horen grommen en veelal in handen van bijzondere types hun kilometrages maken. Dat Amerikaanse merk Dodge heeft een wereldwijd bekende klank. Niet in de laatste plaats omdat het vaak werd benut om bijvoorbeeld trucks te verkopen in delen van de wereld waar men het oorspronkelijke merk niet eens kende. De grote drie van Amerikaanse autobouwers pasten op dat punt allemaal dezelfde (batch)trucs toe. Dodge, met een prachtige historie, werd ooit in 1914 opgericht door de Gebroeders met die naam.
Zij verdienden hun eerste dollars door motoren te bouwen voor Ford, maar produceerden in 1914 hun eerste eigen auto. Opvallend was dat de broers Dodge hun wagens een elektrisch systeem meegaven dat al 12volt leverde. Bedenk maar eens dat veel Europeanen tot ver in de jaren zestig gewoon op 6 volt alles deden. De Dodges waren sterk en betrouwbaar en kwamen al snel in gebruik bij het Amerikaanse leger. Als stafauto bijvoorbeeld. In die eerste jaren van haar bestaan verkocht Dodge zoveel auto’s dat het merk vierde stond in de verkoopranglijsten. In 1928 kocht Chrysler Dodge op (voor 175 miljoen dollar, toen een enorm bedrag) en ontwikkelde het merk zich door de jaren als het merk dat bij Chrysler tussen Plymouth en DeSoto zat qua prijs- en uitrustingsniveau. Tijdens WO2 werden veel Dodge trucks gebruikt door de Amerikaanse strijdkrachten.
Met name de zgn. Wapon Carrier bleek een populair ding en die bleven na de oorlog nog wel eens hangen in de gebieden waar de Amerikanen doorheen trokken en dan overgedaan aan civiele bedrijven die er van alles van maakten. Van ambulances tot kraanwagens. Dodge hielp bij de werderopbouw van Europa. Haar meeste personenwagens van kort na de oorlog waren klonen van Chryslers die tegen een andere prijs werden verkocht. Pas tegen de jaren vijftig begonnen Dodges af te wijken van de zustermerken. En kreeg het eigen auto’s met een wat moderner gezicht in de showroom.
In 1957 was de Coronet een totale omslag op modelgebied. Laag, breed en naar keuze nu ook met een V8 uitgerust. Torsiestaafvering aan de voorzijde maakte de Dodge een populaire auto. Wie extra geld besteedde kocht de versie met 310pk. In de jaren zestig kwam Dodge met zgn. Compacte modellen. Men noemde ze Dart of Lancer en een jaar later weer Polara. Helaas waren het weinig aansprekende wagens, want in feite gewoon geleend van zuster Plymouth. Compact in Amerikaanse ogen was trouwens voor ons Europeanen nog altijd fiks aan de maat. Pas bij de zeer sportieve Charger en Clallenger van eind jaren zestig kreeg Dodge naam in het wat sportievere deel van de markt. Wagens die naar de 200-230km/u opstoomden en een Ford Mustang er uit lieten zien als kapperscoupe’s. Met 425pk onder de klep was je zeker als eerste weg bij het stoplicht, maar stond je ook wel weer snel bij de volgende brandstofpomp. Ellendig genoeg wist Dodge haar imago lang niet vast te houden want in de jaren zeventig en tachtig maakte het wagens die leden onder enormer kwaliteitsproblemen.
Het is in haar oorspronkelijke vorm intussen al weer jaren geleden verdwenen, het merk Borgward, maar ooit was dit een hele grote met o.a. Hansa, Goliath en Lloyd als dochtermerken in de portefeuille. Gemaakt in Bremen was dit een merk dat zich kon meten met de beste concurrenten uit eigen land maar ook met de Fransen of Britten indertijd. De wagens hadden een geweldige kwaliteit en toen men in 1949 al kwam met de grote voorlopers van de latere Isabella liet men de concurrentie moeiteloos achter zich. Die Isabella was een luxe auto leverbaar met verschillende benzinemotoren, een diesel zelfs maar ook met een pontoncarrosserie waardoor de veelal zwarte en stijve losse chassis niet meer nodig waren.
De motoren waren betrouwbaar en de achtervering was onafhankelijk. Daarbij was de versnellingsbak volledig gesynchroniseerd en had vier verzetten vooruit. Anno 1949 was dat allemaal hypermodern. Opvallend genoeg had Borgward met haar submerk Hansa een probleem in handen want met name de grote wagens van dat merk konden niet zo goed op tegen de concurrentie van Opel of Mercedes. Terwijl je bij Hansa in de 2400 toch al een zescilinder kocht, een automatische versnellingsbak en zelfs elektrische ramen. Heinz Ruhmann, filmster uit die jaren, reed er in, maar ook Johnny Jordaan. Ook bij deze Hansa bood Borgward je een zelfdragende carrosserie wat indertijd echt als bijzonder werd gezien.
Een van de fraaiste Borgwards was de Isabella Coupe en Cabriolet. Daarmee viel je echt op. Zeker als je koos voor het modieuze two-tone-coloring, twee kleuren lak en ook nog eens witte randen aan je banden. Deze versies hadden al snel een 75pk motor en daarmee was 150km/u probleemloos te behalen. Mensen met wat meer geld kochten veelal een Borgward. Vaak directeuren van bedrijven die chique wilden rijden maar toch ook weer niet zo pompeus als je bij soortgelijke wagens van Mercedes tegenkwam. Voor een wat hoger geplaatst publiek had Borgward nog iets bijzonders in huis vanaf 1959, de P100. Daarmee ging Borgward direct de concurrentie aan met Mercedes en BMW. De falende Hansa 2400 was men in Bremen kennelijk vergeten. Maar met die nieuwe grote Borgward kreeg je wel een enorme auto van Amerikaanse proporties en uitrusting geboden.
Met 2,3 liter grote zescilinder voorin, bekend uit juist weer die toch mislukte Hansa. Helaas bleek ook die grote auto weer geen succes en kreeg Borgward het extra lastig toen ook de splinternieuwe Lloyd Arabella (een ander merk uit eigen stal) een zeer lastige ontwikkelingsperiode kende en zelfs werd omgedoopt tot Borgward Arabella. Maar alles opgeteld was het teveel voor het geplaagde concern en moest Borgward in 1961 de poorten sluiten. Het merk leeft zeker nog voort in de herinneringen en tegenwoordig wordt het door Duitse slimmerikken met Chinese hulp weer nieuw leven ingeblazen. Waarbij men o.a. elektrische wagens wil gaan leveren. Of dat echt iets wordt is een kwestie van afwachten. Maar legendarisch is het merk wel. Gekoesterd door liefhebbers die een Borgward liefdevol opknapten en er nog dagelijks mee rijden. Wat goed kan, want je kunt met het huidige verkeer waar nodig steeds goed meekomen. En dat in een auto van dik 70 jaar oud. Is niet iedere klassieker gegeven.
Dacht je nu echt dat de Brexit ook maar iets verandert aan het beeld van de Britten ten aanzien van de wereld? Echt? Nou bij de klassieke automerken op dat grote eiland kijkt men al heel lang niet naar buiten maar naar binnen. Britser dan Aston Martin is het dus bijna niet te vinden in autoland. Een sportief automerk dat al voor de oorlog (1914) faam opbouwde met goed presterende auto’s voor de Rich and Famous. Maar pas na de oorlog ook elders klanten wist te trekken. Met de bekende DB-reeks, genoemd naar toenmalig eigenaar David Brown, die het verlies makende merk kocht. Zelf was hij een tractorenman, maar hij wist van dat toch wat bijzondere automerk best iets te maken.
Nu peperdure klassiekers die eerste DB’s, maar met de DB-5 kwam de echte doorbraak. Niet door de goede reclame of PR, meer doordat deze wagen een hoofdrol speelde in de James Bond filmreeks. Inclusief schietstoel, oliewerp-installatie en mitrailleurs. Een auto ook die anno 1963 goed was voor 235 km/u. Nou, de gemiddelde VW Keverrijder of Opel Kadett-coureur kon daar alleen maar van dromen. Een open versie was helemaal een filmsterrenauto en doet nu gigantische bedragen in het klassieker-circuit. Toch is het de zgn. Shooting Break die de echt grote bedragen trekt.
De stationachtige uitvoering, niet moeders mooiste ook nog werd maar voor 12 klanten gebouwd. En schaars maakt duur. Een geweldige ontwikkeling was de V8-motor die Aston Martin zelf bouwde en in haar toenmalige DBS lepelde. Met een beetje auto van dit type kwam je anno 1970 al voorbij de 260km/u. En dat in smoking en baljurk. Kom daar maar eens om in je gemiddelde Porsche of Ferrari. En over dat gevoel….ik bezocht de fabriek van dit merk aan het einde van de jaren negentig en kan je verzekeren dat merkgevoel hier echt op nummer 1 stond.
Men was apentrots op wat men bouwde. Iedere motor door een enkele monteur in elkaar gezet, het plaatwerk niet zo maar gemonteerd maar eerst dagenlang uitgeklopt, glad gemaakt en daarna zodanig geschuurd dat de lak er als een huid van een mens overheen lag. Klasse meneer of mevrouw. Waarvoor je wel iets moet over hebben. Een heel bijzondere auto was de Lagonda uit 1976. Lang, hoekig, elektronisch dashboard, V8 motor en gezien als een sportieve Rolls Royce. Alles wat je in de toenmalige ruimtevaart-capsules verwachtte aan digitaliteit verpakt in een joeper van een auto. Maar o wee, wat een storingen ook. Onderschatte klassieker! In de periode dat ik de overigens zeer bescheiden fabrieksgebouwen bezocht bouwde men daar ook de DB7. Een auto met een carrosserie van Jaguar, voorzien van techniek uit eigen stal. Men vond het zelf maar een soort ‘Volkswagen’. Het huwelijk met Ford van toen zorgde voor deze ontwikkeling, maar de Britten waren er niet gelukkig mee. Het merk is later verkocht door Ford en weer in andere handen terecht gekomen.
In de huidige tijd bouwt men naast bekende modellen als de Vantage (intussen met een V12 motor) ook de DB11, Vanguish, Rapide en Valkyrie. Allemaal wagens die hun clientele vooral vinden bij zeer rijken in Engeland zelf of bij de Sheiks in het Midden-of Verre Oosten. Wie Aston Martin rijdt kan het zich veroorloven. En neemt sommige typisch Britse eigenaardigheden op de koop toe. Klasse merk. En gelukkig nog steeds Made in England. (Beelden: INternet/Yellowbird)