
Alweer wat langer geleden intussen, namelijk op 6 oktober 2019, beschreef ik hier de geschiedenis van Alfa Romeo. Een merk met een zeker faam en naam dat bij liefhebbers een gevoel van warmte doet ontstaan. Maar dat dit merk ooit ook trucks bouwde en bestelwagens is een feite dat de meeste Alfanisten voorbij gaat. Toch was dit het geval. Al leende men vaak wel licenties bij andere fabrikanten zoals voor de oorlog bij het Duitse Bussing.

Men bouwde die dan wel met een eigen ontwikkelde 6 cilinder benzinemotor die de wagens aardig vooruit deed gaan. Ook in bestelland best belangrijk. Later, in de jaren dertig van de vorige eeuw, bouwde Alfa wagens met een 8-versnellingsbak. Uit dit type truck ontstonden ook weer bussen die in die periode zeer gevraagd waren.


Na WO2 zette Alfa Romeo in op wagens met front besturing en platte neuzen. Die waren in staat 4-5 ton lading te vervoeren en hadden o.a. al lucht/vloeistof gedreven remmen. Men experimenteerde met bijzondere as-constructies die overigens in deze markt niet goed aankwamen.

Alfa vond ook de passagiersbus uit met de motor helemaal achterin en met dat type kwam men best redelijk succesvol uit de voeten. Bussen voor vervoer van meer dan 150 passagiers werden gebouwd en verkocht. Wie had dit ooit gedacht van een sportief automerk? Maar Alfa deed toen ook al aan trolleybussen en zo meer. Licenties werden verstrekt aan Braziliaanse busbouwers, maar aan de andere kant nam Alfa zelf een licentie over van het Franse Saviem voor de bouw van bestelwagens met een laadvermogen van 2-3 ton. Deze wagens werden ook al verkocht als MAN of Avia en zo werd ook Alfa een van de bedrijven die wel iets zag in dit wagentype.

Doorontwikkeling van deze wagens was de Daily die men samen met Fiat en Saviem ontwikkelde. Toch liet Alfa op enig moment het bedrijfswagen/bussegment helemaal los en concentreerde zich op personenwagens waarmee het haar naam extra kon versterken. Maar in mijn korte overzicht heb ik toch even wat aandacht kunnen geven aan hun soms zeer succesvolle andere takken van dienst. In de hoop dat de lezer er iets van opstak…. (Beelden: Internet)




























Kleine prijzen, beperkte motorinhoud maar met die ene gepatenteerde bijzonderheid, de Variomatic-aandrijving. Een systeem van schijven en rubberen snaren die heen en weer bewogen naarmate de snelheid werd opgevoerd en met een simpel pookje te bedienen was. Vooruit, neutraal of achteruit. Iedere malloot kon er mee overweg. En precies dat werd voor de kleine DAF de nekkenbreker. Want de auto bleek ideaal voor mensen die niet konden schakelen, vrouwen, mensen op leeftijd en invaliden. Met zijn wat pruttelende 600cc grote tweecilinder was het basistype 600 ook geen snelheidswonder, met 95km/u was de koek wel op. Met latere modellen leek men dit te kunnen oplossen, maar toen was het imago toch al te veel beschadigd. Zichzelf serieus nemende chauffeurs wilden er niet in gezien worden al was de verkoop verder nog best aardig.
Via de 750, Daffodil, 33 kwam men uit bij de 44/46-reeks. En die wagens hadden een ander uiterlijk en de maatvoering was iets ruimhartiger. Een iets grotere motor maakte de DAF 125km/u snel. Een echte stap vooruit maakte DAF met de 55. Maar die had dan ook een van Renault overgenomen viercilinder voorin die de top naar 135km/u bracht. Men hield wel vast aan een verbeterde Variomatic. Met deze wagen deden Rob Slotemaker en Rob Jansen mee aan de grote London-Sydney-rally en kwamen ondanks vele hindernissen als 17e aan de finish. Voor een soortgelijke compacte auto een wereldprestatie. En terwijl de personenwagens het lastig hadden bleef het imago van het merk op truckgebied hoog.
Het marktaandeel was indertijd geweldig en DAF innoveerde heel wat van haar trucks (en afgeleide bussen) op zodanig wijze dat transporteurs er vrolijk van werden en telkens weer nieuwe wagens bestelden. Bij de personenwagens intussen volgde de 66 de 55 op. Onderhuids compleet andere wagen met iets meer vermogen en een totaal nieuwe achteras. Puik rijdende karretje dat in Coupe-vorm zelfs nog sportief oogde en met een optionele 1,3 liter motor van Renault ook nog eens naar de 150km/u kwam. Maar wel prijzig intussen want vergelijkbaar met een Ford Capri 1,3 in de prijslijst. En dat was voor velen toch een totaal andere auto. Ook heel anders was de geplande Daf 77. Die zou naast de 66 op de lijn komen te staan.
Een compacte middenklasser met weer wat meer vermogen maar vooral meer uitstraling. Maar die zouden we nooit meer als DAF op de weg zien komen. Nadat men in Borne een nieuwe fabriek bouwde werd de personenwagendivisie verkocht aan Volvo. En dat bouwde al die leuke DAF’s voortaan onder eigen naam. Zo werd de 77 omgevormd tot de 340 en bleek dat de merknaam Volvo voor veel DAF-rijders magneetwerking had. DAF ging verder met haar trucks. In voor- en tegenspoed. Op enig moment ging men zelfs onder water. Werd weer gered, ging weer onder water en werd weer gered. Men werkte samen met Leyland uit Engeland, met Amerikaanse partners en kwam via die contacten weer op het spoor van het Tsjechische Tatra waar men tegenwoordig motoren levert voor diens nieuwe trucklijn Phoenix. DAF is nog steeds een belangrijke leverancier van zwaar materieel. Haar wortels, en aan die kleine personenwagens houden we gewoon de bijbehorende herinneringen. Gekoesterd in een fraai Eindhovens museum en in clubs van actieve rijders. Een Nederlands merk, best iets om trots op te mogen zijn. (Beelden: Yellowbird archief)