
In onze huidige tijd zijn we gewend aan het feit dat sommige vliegtuigen sneller kunnen vliegen dan het geluid. Maar dat was tot pakweg 1940 een vrijwel onbekend fenomeen. Een beetje vliegtuig kwam tot 400, een erg snel toestel wellicht 500km/u. Toen tijdens die oorlog de luchtvaart enorm vlot ontwikkelde en motoren steeds krachtiger werden kregen sommige piloten in hun Spitfires, Mustangs of zelfs Messerschmitts te maken met een onbekend fenomeen. Tijdens duikvluchten liep de snelheid soms heel hoog op, zodanig dat de roeren ‘bevroren’, het hele vliegtuig begon te schudden en je de kans liep dat het hele toestel structureel beschadigd raakte en neerstortte.

Men brak zich het hoofd over dit fenomeen en deed met diverse experimentele toestellen pogingen om door die niet zichtbare ‘muur’ heen te breken die de machines met propellers en zuigermotoren leek tegen te houden sneller te vliegen dan pakweg 1000km/u. Dat lukt pas toen we straalaandrijving gingen toepassen waardoor die hoge snelheden ineens wel bereikbaar bleken al kwamen we er met de eerste straalmachines weliswaar in de buurt maar nog steeds niet doorheen. Met dank aan het ontwerptalent van de Amerikaanse vliegtuigbouwer Bell ontstond een raketvliegtuig met een rompvorm als die van een projectiel. Deze machine werd naar grote hoogten gebracht door een enorme bommenwerper en daar losgelaten.

Door de raketmotor te ontsteken kon de Bell X1 met piloot Chuck Yeager uiteindelijk als eerste officieel door de geluidsmuur heen breken. De spitse neus en gladde aerodynamische vorm van het toestel deden hun werk. Maar helemaal zonder problemen ging het allemaal niet. Eind jaren veertig waren zowel de Amerikanen, Fransen als de Britten uiteindelijk snel in staat om vliegtuigen te bouwen die ook vanaf de grond opstijgend in de lucht door de geluidsmuur heen zouden kunnen breken. Maar ja, na Mach 1 (de aanduiding van de geluidssnelheid) wilde men ook naar Mach 2 en nog sneller.

Daartoe moesten vliegtuigen structureel totaal worden aangepast. Titanium verving aluminium, pijlvormige vleugels en staartvlakken werden toegepast, motoren met nog veel meer vermogen ontwikkeld en vluchten op fiks grotere hoogten om zo de luchtweerstand te verkleinen waren de nieuwe trucs. En vanuit dit denken ontstonden toestellen als de Concorde en Tu-144, die op supersone snelheden dik betalende passagiers gingen vervoeren over langere afstanden. Scheelde veel tijd voor de vaak rijke en drukke reizigers.

Maar vooral militair werd snelheid een dingetje. Bommenwerpers en straaljagers streden om het hardst wie de hoogste snelheden kon behalen. Dat laatste gebruik prevaleert nog steeds als het om die hoge snelheden gaat. Ook speciale kruisraketten halen tegenwoordig met gemak hoge Mach-getallen. Nodig om een eventuele vijand onverwacht te treffen. Dat geldt minder voor de commerciele luchtvaart. Daar vliegen we tegenwoordig weer met snelheden tussen de 900-1000km/u. De SST’s met hun luide knalgeluiden als de ‘Muur’ werd doorbroken museumstukken geworden. En intussen zijn er ook avonturiers geweest die in een auto sneller dan het geluid reden en zich zelfs in een speciaal pak vanaf een hoogte van 40km uit een ballon lieten vallen en zo door die muur heen braken. Mallotig…maar toch. Het blijft prachtig om te zien hoe ver we kunnen komen als we onze menselijke nieuwsgierigheid benutten voor onze eigen ontwikkeling. Zouden we dat niet doen reden we nog in postkoetsen en bestond de luchtvaart uit luchtballons. Gelukkig ging dat anders…en werden allerlei muren beslecht. (beelden: Archief)


















Wie mij kent weet dat ik een afkeer heb van alles of iedereen die ons land onderuithalen. Of wil verzorgen dat wij als geboren en getogen Nederlanders een hekel krijgen aan ons zelf, onze geschiedenis, onze cultuur of onze gewoonten. Ík laat me dat door niemand aanpraten. Omdat er elders in de wereld ook zoveel aan te merken valt en sommige groepen niet voor niets kiezen om in ons hier opgebouwde paradijsje te komen wonen. Hetzelfde voel ik bij mijn eigen stad. De omgeving waar ik ben geboren, opgegroeid, naar school ging, woonde tijdens de eerste jaren van mijn huwelijk en meer. Waar ik het soms hartstochtelijk oneens kan zijn met de bestuurders. Die van deze grote stad een dorp willen maken, die voorkeur geven aan instroom in plaats van behoud van het goede en vertrouwde. Bestuurders die ook vaak van een politieke signatuur zijn dat ze onder de termen van mijn toorn moeten mogen vallen. Moet je maar niet voor zo’n stroming politiek gaan bedrijven. Ik heb er niks mee en zal er ook nooit iets mee krijgen.
Mits je bijvoorbeeld voor de arbeiders en ouderen een sociaal programma uitvoert. Het opschrijven ervan is bij politici vaak erg makkelijk, bij de dadendrang mankeert het veelal. Dus ja, ik ben soms kritisch op de stadsbestuurders, niet zozeer op die prachtige stad zelf. Waar ik wekelijks hele wandelingen maak en dan geniet van de cultuur, de historie, de fraaie waterpartijen of groene parken. De bevolking is over het algemeen genomen vriendelijk en dat kan niet van elke stad worden gezegd. Kortom, ik ben een Amsterdammer in hart en nieren en laat me daarop voorstaan. Zo niet de ex-Amsterdammer en blogger die mijn gemoederen aardig wist te verhitten toen hij vanuit zijn eigen verkozen provinciale zijlijn weer eens ouderwets te keer ging over de stad, de toeristen, het verkeer en zo meer. Er deugde maar weinig van en hij wist zelf natuurlijk welke oplossingen nodig waren. Niemand anders! Ik was het vaak niet met hem eens. ‘Schijten in je eigen nest’ noem ik dat, omwille van goedkeurende commentaren van mensen die onze stad niet kennen of slechts van imago.


