Zoals te lezen valt in mijn vervolgverhaal over werken voor en leven met de Vliegende Pijl, kwam ik op enig moment als dealer-directeur in conflict met de toenmalige aandeelhouders en was het nodig om op korte termijn door te schakelen naar iets anders.

Ik zocht en vond steun bij de toenmalige importeur van het mij zo aan het hart liggende merk, maar die kon me niet meteen plaatsen op een plek die ik ambieerde. En dus liep ik rond met toch een wat ongeduldig en onrustig gevoel over ‘wat nu’. Mijn oude vriend Victor die ik indertijd aan zijn baan en roeping had geholpen reageerde. Ook hij had diverse bedrijven gediend nadat ik was vertrokken bij dat vroegere transportbedrijf en had nu een aardige job bij een relatief onbekend maar wel erg druk logistiek bedrijf aan de zuidkant van Schiphol.

‘Of ik zin had om daar de sales en organisatie te ondersteunen naast de directeur van dienst’. Dan had hij meteen de vriendendienst uit 1970 met een wederdienst goed gemaakt, zo was zijn redenatie. Het eerste gesprek met die betreffende directeur verliep trouwens zeer plezierig moet ik stellen. Het geboden salaris leek prima, de baan uitdagend en de omgeving (weer vlakbij de start/landingsbanen) vertrouwd. Het tweede gesprek een paar dagen later verliep bepaald anders van sfeer en toon, het had me moeten waarschuwen. Maar ik had de antenne net even verkeerd afgesteld, dus verkocht mijzelf met overtuiging als de juiste man op de goede plek. Een paar weken later zat ik in die functie achter een relatief simpel bureau. De sfeer bij dat bedrijf was bijzonder. Men was net door een lastige fusie heen gegaan en zocht nu weer een eigen weg. Had Duitse en Amerikaanse aandeelhouders, die moesten met elkaar door de deur. De directeur bleek een van de aandeelhouders (wist ik toen nog niet) en schipperde een beetje tussen twee werelden.

Gelukkig was er in het verleden een stel erg grote accounts binnengehaald en werd er keihard gewerkt door het team. Samen met mij traden nog meer mensen in dienst op diezelfde dag van 1990, dat hielp wel mee om de weg in de structuur van die tent te vinden. Qua werk was er niet veel veranderd t.o.v. wat ik tussen 1965/77 bij dat eerder beschreven bedrijf had meegemaakt. Ik kon waar nodig al snel een handje bij steken. Of ik nooit was weggeweest. Maar er was ook veel onrust in die tent. Emotionele gesprekken tussen directeur en MT maakten me (ik zweeg toen nog..) duidelijk dat er veel mis was. De Duitse aanpak van het bedrijf was vreemd genoeg veel ‘wilder’ en ‘avontuurlijker’ dan de Amerikaanse. Daar was men gewend dat ‘New York’ bepaalde wat er in ons land gebeurde, maar daar had onze directeur maling aan. En zo waren er soms heel bijzondere gesprekken met de Amerikaanse partners. De aangeleverde ‘Sales leads’ waren talrijk maar nauwelijks serieus te nemen. Men stuurde van alles en nog wat op en verwachtte dan dat ik daar met de auto actief op af ging. Na een aantal compleet zinloze ritten voor dat doel staakte ik met deze inzet. Het bracht niks. Handiger was om eens te kijken hoe we meer konden verdienen aan de handel die uberhaupt al lekker doorliep bij dit bedrijf. En zo zette ik me in voor een getrapt tariefsysteem dat voor buitenlandse en soms binnenlandse relaties keuzes bood voor welke prijs men wat kon verwachten. Want men wilde indertijd heel graag met de KLM vliegen voor de prijs van Aeroflot, en dat was nogal een verschil. Onder mijn regie werd dit anders. En zo verdienden we aardig wat geld. Op zowel export als import zaten daar overigens teams van kanjers, die erg veel werk verzetten. Maar weinig erkenning kregen. Het waarom ontdekte ik pas later….. (beelden: archief/internet) (Zie ook: Leven met de Vliegen Pijl – 30 27/1/19 en 31 van 3/2/19)


Indertijd was het niet gewoon om de qua functie boven jou gestelde aan te spreken met ‘je en jij’. De dingen moesten nog veranderen op dat punt, maar mijn basis was toch ook die bank waar ik vandaan kwam en daar hield men zeker niet van over de grenzen van de beleefdheid heen gaan. Ruud Breems was dus voor mij gewoon ‘Meneer Breems’. Niet voor niets 20 jaar ouder dan ik en teven mijn chef. Voor de hogere heren in Amsterdam en Rotterdam was ik ook niet ‘mijn voornaam’ maar gewoon ‘Meninggever’. Oftewel, je werd bij je achternaam benoemd. Meer mocht je ook niet verwachten. Onderling was het voor de jongeren die langzaam aan het bedrijf instroomden wel normaal elkaar bij de voornaam te noemen. Dat keurig nette jargon gold ook voor de ouderen onder de vertegenwoordigers van de airlines waarmee je van doen had, maar zeker ook met de heren van de douane. Geen haar op je hoofd die deze lieden met je/jij aansprak. Onbetaamdheid was ondenkbaar en het waren geen mensen met veel humor noch gevoelig voor kleine cadeautjes. Beleefdheid en afstand, dan kwam het wellicht goed.
Goed kwam het ook met de handel. Baas Breems was een geweldige verkoper en hij trok heel wat handel naar binnen. Zoveel zelfs dat we al snel op zoek moesten naar extra werkkrachten. Ondersteunende mensen op Import en export. We huurden regelmatig vervoer in. Niet in de laatste plaats doordat het intussen van Schiphol-Oost naar Den Bosch verhuisde Berg Electronics elke dag heel veel lading genereerde wat voor het gebruikte VW-busje best te veel was. Soms haalden we er een tweede 1-tonner bij, in andere gevallen was 4,5 ton vervoer nodig. Gelukkig genoeg had onze chauffeur Jaap een groot rijbewijs dus kon hij die wagens dan rijden. Maar ik beken dat ik in noodsituaties soms zelf in zo’n bak achter het stuur kroop en naar de klant toe reed om zo geen enkele vertraging op te lopen. Je lette wat minder op de regels dan nu. Ik zou dat nu niet meer doen natuurlijk. Naast het vrachtgebouw was intussen een nieuw gebouw verschenen, het Freeport Building en daar zetelden o.a. Aero Ground Services en nog wat bedrijven. Wij konden er weer een eigen Entrepot huren en inrichten en zo nieuwe klanten aantrekken die in Nederland een soort distributiecentrum wilden opzetten voor hun Europese lading. Een daarvan was ITT Schaub-Lorenz. Een radiofabrikant die allerlei apparatuur leverde onder eigen naam of submerken.

Ook daar was een tweetal heren verantwoordelijk voor het draaiend houden van die operatie, beide in de functie van procuratiehouder en er omheen hing een aardige staf aan kantoormensen, aangevuld door loodsmedewerkers en chauffeurs die actief waren in de loodsen die het bedrijf in Amsterdam-Oost onderhield. Ons Schipholse kantoor was eigenlijk min of meer een vooruitgeschoven verkenningspost in dat bijzondere wereldje van de luchtvracht. Een wereld die voor de beide hoofdkantoren toch een beetje buiten hun aandachtsveld viel qua meedenken en dat leidde vaak tot bijzondere gesprekken tussen ‘baas Breems’, zelf ook procuratiehouder, en die aanvoerders van de traditionele vervoersvormen. Elke pen of andere aankoop moesten we zien te verantwoorden en men was meer van de administratie dan van de omzet en winst. Men wilde inzicht in het proces en dus werden we genoodzaakt om onze administratie te doen op de bij de andere kantoren bekende wijzen.
Wat inhield dat we in enorme boeken onze zendingen moesten registreren, met zowel de inkoop- als verkoopprijzen. En dat alles met de hand en pen, plus rekenmachine. En dan moest je ook nog factureren. Zowel nationaal, internationaal als met de overheid, die haar invoerrechten en accijnzen veilig stelde middels stevige heffingen. We waren er als kleine staf maar druk mee. En eigenlijk was dit doodzonde van de tijd in die opbouwfase. Afstemming met onze kantoormanager Ruud Breems vond vaak plaats doordat een van de hogere heren even langs kwam. Met name de naamgevende directeur uit Rotterdam was een man die vrij kritisch kwam kijken of we wel voldoende deden op Schiphol en of we de procedures wel volgden. Af en toe een schouderklopje kon er net vanaf, maar vaker werd gewaarschuwd tegen die altijd weer opdoemende ‘wolken aan de horizon’ die de transportbranche nu of in de toekomst konden treffen’. Dat klopte zeker voor die traditionele kantoren, wij hadden alleen maar van doen met groei. Maar dit systeem van werken zou op den duur toch leiden tot ellende. Maar dat wist ik aan het einde van de jaren zestig nog niet. Wij knokten door en behaalden successen. Zonder echte steun uit Rotterdam of Amsterdam. Een eiland. En dat geeft toch een bepaald gedrag van de bewoners. Waarvan ik er een was…(Beelden: Yellowbird archief)