
Vandaag precies 45 geleden alweer vloog ik op deze datum samen met vrouwlief in een mooi en kleurrijk gezelschap terug naar Nederland vanuit Istanboel. Daar hadden we een rondreis achter de rug die ons een paar erg fraaie plekken en steden had gebracht, waaronder natuurlijk het sprookjesachtige Istanboel zelf maar ook Bursa, een plaats met ruim een miljoen inwoners en de nodige automobiele industrie.

We bestegen bergen, zagen Troje, de Dardanellen, staken met een veerpont over naar het Europese deel van Turkije, met toch al snel het idee dat men in dat fraaie land over verkeersveiligheid andere gedachten had dan wij in Nederland. Dat zag je ook onderweg. Met een soort doodsverachting reden de bussen waarin wij reisden over de vaak drukke snelwegen van dat grote land. Passeren meer een kwestie van gokken dan rijervaring. Dat de door de organisatie toen gehuurde bussen uiteraard ook de nodige mankementen vertoonden die soms onderweg in de grote leegte van het Turkse land moesten worden gerepareerd, het was zo.

En droeg bij aan die bijzondere ervaring daar. Net als die leuke Turkse mensen die we er tegenkwamen. Het land indertijd twijfelend tussen democratie of militaire dictatuur. Van Erdogan had men nog nooit gehoord. Gastvrijheid was onderdeel van het verhaal. Net als wonderlijke gerechten waar je soms half levend vlees bij kreeg geleverd. Maar ja, kniesoor. Het staat me allemaal nog bij als de dag van gisteren.

We maakten kennis met de oude Ottomaanse cultuur, het Topkapi paleis, de vele, vele moskee-gebouwen. Het ene nog fraaier aangekleed dan de andere. We zagen ook daar zigeuners bedelen, we reden in taxi’s die ik uit mijn prilste jeugd nog wel herinnerde als bij ons ooit modern, kortom het was een schitterende ervaring. En dan ga je weer terug en staat die blauwe vogel op je te wachten. Een verlengde DC-8 van de KLM. Tussenlanding vanuit Saudi-Arabie en met onze groep aan boord best vol gepakt.

De PH-DEG ‘Jan van Riebeek’ bracht ons veilig en op tijd thuis. Turkije als land in het hart, de ervaringen opgetekend en met dia’s vastgelegd. Een van onze reisdoelen, de Skoda-fabriek net buiten Istanboel, wel gezien maar afgesloten voor bezoek. Afspraak geen afspraak in Turkije zo bleek. Zou dat nu nog zo zijn?? Het is niet te hopen. Hoe dan ook, een prachtige ervaring, neemt niemand ons meer af. Net als die vlucht in die DC-8 van KLM. Met 900km/u op 12 km hoogte over Europa naar Nederland terug. Om te kunnen constateren dat ons land toch wel heel georganiseerd, schoon en aan regels gebonden was. Toen nog wel…Nu lijkt het hier soms wel klein-Turkije. En of dat nu een echt fijne ontwikkeling is? Ik twijfel nog… (beelden: Archief)


Een paar kritische artikelen in de internationale en vaderlandse pers zetten de aanvankelijk goed lopende verkopen van de nieuwe Skoda’s uit 1977 aardig onder druk. Probleem was dat de auto’s op door de fabriek geleverde originele relatief smalle en wat hoge velgen, Tsjechische Barumbanden en basis onderstel uit de vorige reeks redelijk instabiel konden worden als de bestuurder wat weinig gevoel had voor het moment dat de wagen met zijn toch wat zware achterkant hard door een bocht heen moest. Zoals bij alle auto’s met de motor achterin moest je als bestuurder wel een beetje weten wat je deed en haakse bochten nemen met veel snelheid was niet zo handig. In Engeland waren mensen zo op hun zijkant en zelfs dak van hun nieuwe Tsjech terechtgekomen en de Britse tegenhanger van de ANWB vond de Skoda’s zelfs zo beroerd rijden dat ze de term ‘gevaarlijk’ gebruikte. De Britse importeur uit die jaren deed daarop iets heel slims, men werkte al snel met die zelfde consumentenorganisaties samen. Om die door hen geleverde Skoda’s te verbeteren. Dat lukte door de vering in te korten, andere dempers te monteren, bredere velgen plus banden, en het stuurhuis, toen nog worm en rol, strak aan te trekken, waardoor de auto’s veel beter rechtuit reden dan voorheen. Nadeel was dat je daarna flink moest trekken aan het stuurwiel om een bocht door te komen. Hoe dan ook, de Britten noemden de wagens vanaf dat moment ‘Estelle’ en brachten de modificaties onder de aandacht van de Tsjechische fabrikant. Die reageerde relatief snel voor een producent uit het toenmalige Oostblok.
De fabricage werd stil gelegd, aanpassingen gedaan en de auto’s op Britse wijze geleverd. Alleen de uit de vorige modelreeks stammende maar nog steeds separaat gebouwde S-110R Coupe ontsprong deze modificatie. Al snel kwamen er allerlei uitvoeringen op de markt die het thema Estelle onder de aandacht moesten brengen. Meest opvallend was de Super Estelle. Daarbij kreeg je als koper af fabriek sportvelgen, brede banden, een vinyl dakje en nog wat opsmuk. Het hielp de verkopen weer ietsjes op de been, maar het kwaad was eigenlijk al gedaan. De smet op het imago van de auto’s met de achterwielaandrijving uit Mlada Boleslav zou nooit meer helemaal verdwijnen, al lag er in de toekomst gek genoeg nog veel succes te wachten op ons dealers. Maar intussen moest er wel hard gewerkt worden om de schoorsteen in het dealerbedrijf te laten roken natuurlijk. Wij deden ons best om met de drie merken die we voerden door te gaan op de ingeslagen weg, maar de verkopen daarvan daalden toch gestaag. Intussen werd wel duidelijk dat we het met Dacia niet zouden redden. Die wagens bleken niet alleen te duur, maar ook te onbetrouwbaar. Dat merk zetten we dus al kort nadat we er dealer van waren geworden aan de kant.
De Polen op hun beurt haalden een truc uit door een aanvulling op het gamma aan te kondigen die in vele uitvoeringen leverbaar zou worden, zelfs met een dieselmotor. De FSO Polonez heette het ding en hij oogde op de eerste plaatjes die we er van zagen indrukwekkend. Die Poolse Fiats hielden we dus nog maar even aan. En omdat we in onze bedrijfsvoering wat veranderingen wilden doorvoeren werd mijn houten showroom uit begin 1977 voorbestemd werkplaats te worden voor een van onze gespecialiseerde afdelingen in auto-elektra, en kreeg ik een deel van het oudste pand, stammend uit 1932, vlak naast de doorgaande weg, waar een showroom werd ingericht voor drie auto’s, inclusief gezellig zitje en een informatiebalie met barkrukken. Mijn kantoor kwam achter deze showroom te liggen en zat daarmee in feite onderdak in een houtopslagloods van de buren.
Een voordeel was dat het toilet voor medewerkers en klanten er net naast lag, maar nadeel was dat onder het kantoor een waterafvoer liep. Het bleef een vorm van ontberingen ondergaan daar in dat Amsterdam-Zuid. Maar de ‘nieuwe showroom’ had tenminste wel verwarming, was voorzien van een harde vloer, en ik kon redelijk eenvoudig een beroep doen op mijn werkplaatscollega als er weer even te grote drukte heerste in de verkoop om dat met slechts een enkele man aan te kunnen.

