Hoogdekkers…

Hoogdekkers…

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 15414-fokker-f27-uk-g-bdvt-landt-eham-sum82-scan10090.jpg

Ik had het al eerder beloofd, ik zou ook over een ontwerpfenomeen wat binnen de luchtvaartsector gretig aftrek heeft gevonden iets oreren. Namelijk over de zgn. hoogdekker. Daarmee wordt bedoeld dat een vliegtuig zijn vleugels niet aan de onderkant van de romp gemonteerd kreeg of krijgt maar juist bovenop die romp. Groot voordeel, de propellers blijven vrij van de grond, en als de motoren van het betreffende toestel krachtig zijn, kunnen die propellers ook wat groter uitvallen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 212610-fokker-f-vii-h-nacc-klm-scan10031.jpg

Daarbij is de lift van een hoog geplaatste vleugel vaak wat beter waardoor starten en landen op plekken waar de start/landingsbanen minder verzorgd dan wel korter van lengte zijn, op efficienter wijze zal verlopen. Ver voor de oorlog was Fokker al een pionier op dit gebied. Diens F2, het eerste eigen verkeersvliegtuig van de fabrikant maar ook voor KLM, kende deze constructie en Fokker hield hier aan vast tot en met de F27 Friendship die tot ver na WO2 werd geproduceerd.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: hp-herald-air-uk.jpg

Het Britse Handley Page had na de oorlog een soortgelijk toestel in de aanbieding, de Dart Herald, die zelfs wat leek op onze Friendship. Maar ook het Russische/Oekrainse Antonov Design Bureau bracht een soortgelijk toestel op de markt dat uiteindelijk een hele familie vliegtuigen zou opleveren. Antonov bleek overigens een groot fan van deze constructie, want naast de An-24/6/8/32 waren er de An8/10/12, de gigantische An22 en de nog veel grotere An124/225.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: an-24-518347543_1ab9773b75_m.jpg

Bij Lockheed zagen we de C130 Hercules die vele decennia lang de standaard was op het gebied van militaire transportvliegtuigen. Maar ook hun C5A/B Galaxy had die vleugels hoog zitten.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 213206-lockheed-c-5a-usaf-spl-1080-scan10104.jpg

In het VK brachten ze het moderne straalverkeersvliegtuig BAe 146 op de markt, dat wereldwijd aardig succesvol werd verkocht. De Russen hadden ook nog de Ilyushin Il-76 transportkist die behoort tot de grote jongens. Binnen Europa zagen/zien we de ART42/72 familie die tegenwoordig door Airbus wordt vermarkt. En dan heb ik het nog niet eens over de vele concepten voor elektrisch vliegende verkeerskisten die weer met propellers uitgerust over (ultra)korte afstanden moeten gaan vliegen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 217103-eham-090785-bae-146-da-g-bkht-t.o.-scan10445.jpg

Daarbij zit die vleugel ook weer hoog op de romp. Als het langzaam mag dan maar weer met deze veilige constructie. Bij de kleine luchtvaart is het aantal toestellen met die hoge vleugels talloos. Cessna maakte er veel, maar ook andere fabrikanten waren of zijn er druk mee bezig. Kortom, variatie genoeg. En dat is voor ons passagiers of liefhebbers eigenlijk best plezierig. Onderscheid geeft afwisseling, en dat laatste weer meer plezier. Ik heb diverse van de genoemde types van binnen gezien of heb er mee gevlogen. Altijd aardig. De plaatjes die ik er bij zet komen uit mijn archief en zijn slechts een bescheiden selectie om het principe te bewijzen…..(Beelden: archief)

Twee vleugels of meer?

Twee vleugels of meer?

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: untitled-4.bmp

Komende uit een tijdperk waarin vliegen was voorbehouden aan vogels of mensen in een luchtballon was het niet zo gek dat veel eerste ontwerpers en avonturiers allerlei ‘vliegmachines’ ontwikkelden die optisch leken op een vogel of pakweg een libelle en die dan voorzagen van een motor die draaide op autobenzine of zelfs stoom. Fragiel van opzet, want men had bedacht dat je zo licht mogelijk moest zijn om de wetten van de zwaartekracht te overwinnen en ook nog eens vooruit te kunnen komen.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: 182400881_e47df934ca_m.jpg

Daarbij gokte men op zoveel mogelijk draagkracht. Een beetje vogel of insect kent meer spanwijdte dan lichaamslengte dus zo werden die eerste fragiele toestellen ook ontworpen. Veel ging mis, heel wat vroege aviateurs lieten het leven. Door WO1 ontwikkelde het vliegtuig zich tot een serieus te nemen wapensysteem. De eerste toestellen uitgerust met een los pistool of geweer voor de ‘boordschutter’. Later kregen deze toestellen een vast opgestelde mitrailleur meegeleverd, weer later wist men die wapens zodanig te automatiseren dat ze dwars door de propeller heen konden schieten waardoor het echte ‘jachtvliegtuig’ ontstond.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: aob04-praag-281098-ansaldo-tweedekker-scan10824.jpg

Fabrikanten als Nieuport, Albatros, Fokker, AVRO, Vickers, allemaal groot geworden door goede vliegtuigen voor deze nooit aflatende honger te bouwen en af te leveren. En vergis je niet, duizenden werden er in een paar jaar tijd van gemaakt. De piloten ware kunstenaars die met de duizelingwekkende snelheid van wel 150 kilometer per uur gevechten voerden met soortgelijke types aan de andere kant van de demarcatielijn.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: fokker-driedekker-0186.jpg

Het gemiddelde oorlogsvliegtuig had twee boven elkaar geplaatste vleugels. Het draagvlak was dan groter, de stabiliteit ook. Fokker was de eerste die afweek van deze norm door de Fokker E-serie ‘Scheermes’ uit te brengen. Indertijd een revolutie, maar al gauw nagebootst door andere fabrikanten. Aan de andere kant zag je dat een fabrikant als Sopwith toestellen ging brengen met drie vleugels boven elkaar wat de stabiliteit en het draaivermogen weer vergrootte. Fokker deed dit overigens tijdens WO1 vrolijk na.

De huidige afbeelding heeft geen alternatieve tekst. De bestandsnaam is: antonov-an-2-aviodrome.0197.jpg

Dat toestel, de Dr-1, uitgebracht door de Nederlandse ontwerper waarmee de Duitse vliegers van toen dood en verderf zaaiden onder de Britten en Fransen. Manfred von Richthofen een zeer beruchte piloot uit die tijd. Tweedekkers werden echter alsnog de norm en bleven dat tot ver in de jaren dertig van de vorige eeuw. Nu bekijken we die toestellen als vliegende museumstukken al heeft men in de Russische Federatie nog steeds een Oekrains toestel in gebruik dat nog altijd passagiers en vracht vervoert. De Antonov An2. De grootste vliegende tweedekker uit de ‘moderne’ geschiedenis. Met een 1000pk motor in de neus en te vliegen door bijna simpele piloten is het ding niet alleen sterk, het kan ook toe met weinig onderhoud en matige brandstoffen. Maar wij zijn inmiddels toch meer gewend aan de eendekkers. Al dan niet in pijlvorm naar achteren gericht waardoor de snelheid kon worden verhoogd. Tweedekkers nu nog slechts voor van acrobatische toeren genietend publiek. Mooi spul, maar toch afkomstig uit een verre vorige eeuw. (beelden: Yellowbird archief)

Ontwerp door de jaren heen…

Ontwerp door de jaren heen…

Wie een beetje into auto’s is en ook al wat jaartjes meedraait zal meteen kunnen aangeven dat de auto door die jaren heen enorm van uiterlijk is veranderd. Tegenwoordig lijken auto’s allemaal op elkaar? Nou, dat deden ze vroeger ook hoor. Als ik tien vooroorlogse modellen naast elkaar zet zien ze er vrijwel allemaal hetzelfde uit. De detailverschillen veelal alleen terug te vinden in merk-emblemen (vaak een groot ornament boven op de radiator) en onderhuids.

Maar het gros van de auto’s van toen was hoekig van vorm, had een tweetal koplampen die uitstaken boven de voorste spatschermen en als je geluk had zat je er redelijk droog in. Tijdens en na de oorlog werden de ontwerpen voor auto’s uitbundiger. Lucht- en ruimtevaart deden hun aanwezigheid gelden. Raymond Loewy (Amerikaanse ontwerper van grote naam en faam) was een man die deze trend handen en voeten gaf bij een aantal merken.

Vleugels, ornamenten, brede grilles en lage (Step-Down) carrosserie waren in de jaren vijftig schering en inslag. Begin jaren zestig werden de vleugels vervangen en halverwege die periode werden auto’s compacter, zuiniger en ook meer betaalbaar. In Europa en elders deed de hatchback zijn intrede. Geen klassieke sedan meer met een uitstekende kofferbak maar een derde of vijfde deur die toegang gaf tot een kleine bagageruimte maar door het wegklappen van achterbank of stoelen maakte dat je alsnog bijna kon verhuizen.

In Nederland waren met name de driedeursvarianten daarvan mateloos populair, immers goedkoper dan een versie met vijf deuren…. Doordat met name de Europese merken, maar later ook de Japanners en Koreanen werkten met relatief kleine motoren, konden de ontwerpen voor hun stadsauto’s of compacte types ook anders worden vormgegeven.

Hoewel onderscheidend qua merk of landsaard, het verschil tussen hen was ook toen al lastig te maken. In de jaren tachtig zagen we de opkomst van de 4WD-terreinwagens. Van piepklein (Suzuki) tot enorm groot en log (LandRover). Maar vergis je niet, dat type bleek van groot belang voor de totale markt.

Je torende immers hoog boven de massa uit, kon eventueel de modder in en zo’n wagen was ook in staat aanhangers en trailers te trekken, desnoods tegen een helling op waar je met je gemiddelde Opeltje of Fiat geen schijn van kans had. Die trend zette door tot in de huidige tijd. Een SUV is niet veel meer of minder dan een 4WD in burgermansverpakking.

De nieuwe leaserijder droomt van de modder maar zal er nooit komen. Maar stoer oogt het wel. Zelfs in de uitvoering die tegenwoordig past bij de elektrische voertuigen die ons door een wereldvreemde overheid worden opgedrongen. Peperduur, loodzwaar, maar zodanig vormgegeven dat het net is of je er zo de modder me in kunt. Ik zou adviseren dat niet te doen.

Zet er tien naast elkaar van verschillende merken en echt, je herkent ze vrijwel niet. Net als voor de oorlog. Want de reden dat die dingen zo op elkaar lijken is vooral de gedachte dat de massa niet wil opvallen, maar vooral wil lijken op wat de buren doen. Dat is voor de huidige generatie rijders net zo als voor hen die 30, 40 of 50 jaar geleden voor een bepaalde auto kozen. Was ooit Opel de norm, later Volkswagen, nu willen die jongelui vooral een Kia of Lynk&Co. En die andere merken hebben nog wel eens het nakijken. Tot ze komen met een onderscheidende auto. Dan rent men weer naar de showroom van dat merk en bewondert het ontwerp, steevast tegenwoordig aangeduid als ‘design’…..Mijn overzicht is natuurlijk niet compleet. Er waren ook nog stationcars, MPV’s, Sportcoupe’s, Cabriolets etc. Maar het ging om het idee… (Beelden: Archief)

Bedacht GM-merk; Pontiac.

Bedacht GM-merk; Pontiac.

De grote drie van Detroit waren goed in het opzetten van allerlei submerken die in verschillende prijsklassen kopers wisten te vinden die meenden dat ze bij dat specifieke merk net even beter af waren dan bij de concurrentie, die veelal qua techniek peurde uit dezelfde bron. Voor elke smaak iets te bieden dus. Zo’n merk was Pontiac. Door General Motors in 1926 bedacht (heette voorheen de Oakland Motor Car Company en stamde uit 1907) en qua uitvoering en prijs net even boven Chevrolet gepositioneerd.

Als logo-badge had men een indianenkop bedacht en veel van de modellen kregen ook de naam van een indianenstam. Latere Pontiac’s kregen meer normale aanduidingen als GTO of zo. Pontiac bleef ons nog even voorbehouden tot net na WO2. Toen kregen wij in ons land ook Pontiac’s in de showroom van de door de General Motors-importeur aangewezen dealers. Zoals de Streamliner uit 1946, die optisch veel weg had van de modellen bij de zustermerken, technisch ook baseerde op wagens die het merk in WO2 had gebouwd. Budgetklanten kregen de goedkopere Torpedo aangeboden (..), de mensen met wat meer geld de Streamliner. Dit model bleef drie jaar in producttie, waarbij elk bouwjaar op details werd veranderd of verbeterd. In 1955 kwam de Chieftain op de markt, een stoere wagen die alleen al door dat uiterlijk overtuigde. Tweekleurige lak voor de liefhebber beschikbaar net als een V8 van 4.7 liter. Opvallend was de Pontiac Bonneville uit 1959 met zijn enorme vleugels achter.

Maar ook luchtvering en een met stof bekleed dashboard dat toen gold als veiligheids-onderdeel. De Bonneville was een prachtige auto, kostte wat, maar dan kreeg je ook iets. Zoals een 6.4 liter grote V8. Door de jaren heen groeiden de Pontiac’s toch steeds meer. Ook al had men ook soms wat compacts in de aanbieding. Met de GTO kreeg je pas echt wagens met dikke prestaties. Bij een motorinhoud van 7.5 liter uit acht zijdezacht draaiende cilinders peurde Pontiac 365 Amerikaanse paarden en was de top van 200km/u bereikbaar. Dan deed je wel mee in het spel om de knikkers. Loeizwaar en groot was de Catalina van 1965. Een auto die al achterover leunde door zijn eigen gewicht, maar met zulke grote motoren te bestellen was dat heel wat Amerikanen er voor vielen.

Maar dat deden ze vooral voor de Firebird en de latere Trans Am. Wagens om de Camaro van zustermerk Chevrolet concurrentie aan te doen en zeker de Mustang van Ford. 200km/u werd de norm, zwart de meest populaire lakkleur. De LeMans was een populaire Pontiac, maar ook de Bonneville uit begon jaren tachtig. Dat waren toch echte directiewagens, de chauffeur moest je zelf even zoeken. Om in die karige jaren van de vorige eeuw meer jeugdige klanten aan zich te binden koos GM er voor om de in Korea gebouwde wereldauto (Kadett/Astra/Gemini) naar de VS te halen. De Pontiac Le Mans was ineens herboren. Een Kadett met kont, met een wat grotere motor en typisch Koreaanse/Amerikaanse styling-elementen. En ook werden er nog wat redelijk saaie en wat fantasieloze wagens geproduceerd bij Pontiac. Tot de bankencrisis toesloeg en in 2008 GM keihard trof. Het merk moest snijden in haar merken-portfolio en sloot dus ook de fabrieken van Pontiac. In-triest natuurlijk, maar gelukkig zijn er nog heel wat klassiekers die rijdend worden gehouden door mensen met een hart voor dit aardige merk. (Beelden: Archief)