
Voor de echte kenner of liefhebber heeft de naam Talbot nog wel wat al dan niet goede herinneringen in zich. Aan de tijd dat aan de toenmalige Simca’s ineens de naam Talbot hing waardoor het aloude volksmerk met haar kleine en goedkope auto’s plots extra status moest verkrijgen. Op zich niet zo’n gekke gedachte want Talbot was ooit een chique Frans merk waarvan de eerste modellen al in 1896 op de wielen werden gezet. Later kwam het in handen van een groep waartoe ook het Britse Sunbeam en het volkomen verdwenen merk Darracq onderdeel van waren. Later kocht de heer Lago het merk en kwamen er wagens op de markt die met name na de oorlog naam en faam maakten als Talbot-Lago. Wagens met een fikse zescilinder-motor onder de fraaie geboetseerde kap waarvan de aantallen relatief bescheiden bleven. Record, Le Mans, Grand Sport de namen en voor dit soort sportieve wagens moest de beurs stevig worden getrokken.

Talbot-Lago leverde ook auto’s zonder carrosserie, kon je als koper bij een speciaal bedrijf je eigen koets laten bouwen. Kostte wat, maar dan kreeg je ook iets. Het merk daarmee behorende tot de wat exclusieve klasse. Maar volhouden deed men het niet. Ergens in de jaren vijftig was het over en uit met Talbot. Maar het merk werd door Chrysler weer nieuw leven ingeblazen aan het einde van de jaren zeventig. En geplakt op de boedel van het ook failliet gegane Simca dat daarmee een nieuw leven kreeg. Later zelfs onder de leiding van Peugeot/Citroen.

Met de wagens uit de boedel van Simca kwamen er de nodige Talbots uit de fabrieken van dat oude merk die we al kenden als Horizon (een Frans alternatief voor de VW Golf) 1308 (een antwoord op de VW Passat) of de Rancho (een semi-terreinwagen gebouwd door Matra zonder die specifieke modderploegcapaciteiten). Omdat men behalve de naam en wat optische aanpassingen weinig deed aan verbetering van de uitmonstering van de Talbot’s uit die periode zagen klanten al snel dat met name roest weinig ontzag had voor alles wat ook Talbot leverde. Leuk was overigens ook de Samba Cabriolet, een klein wagentje met open kap, en afgeleid van de driedeurs-versie met dezelfde naam. Bij de cabrio was het vermogen wat groter, maar qua roest was het allemaal niet veel beter geregeld. Na een paar jaar was het over en uit. Peugeot liet het merk langzaam uitdoven en zo verdween het van de markt. De borden met het merklogo bleven vaak nog lang bij toenmalige dealers aan de wand hangen. Maar auto’s werden er niet meer geleverd. Er zijn vast nog wat rijdende exemplaren overgebleven van dit bijzonder merk. Daarvan zijn die Talbot-Lago’s uit de jaren vijftig nu peperdure klassiekers geworden. Dat geldt niet voor de merkgenoten uit de jaren tachtig. Waarvan er maar weinig zullen rondrijden die ongerestaureerd in topstaat bleven. Maar wellicht staan er nog wel ergens in oude schuren wagens met het merk te wachten op herontdekking….(Beelden: Archief)


Vraag het een Brit en hij zal direct antwoorden dat het merk Daimler ‘Real British’ is. Vraag het een Duitser en dan wijst hij naar een Mercedes-Benz en noemt die een Daimler. Verwarring alom dus. Maar…Daimler had haar wortels in Duitsland. En werd opgezet in 1890 door de naamgever, Gottlieb Daimler. Die in eerste instantie niets van auto’s moest hebben maar daar door zijn goede vriend en compagnon Maybach uiteindelijk werd overtuigd van de nieuwe techniek. En dat leidde tot de bouw van een piepkleine auto met een tweecilinder motor. Die eerste auto reed in 1895, een jaar of twee later had men een nieuw type in de aanbieding en na wat druk vanuit buitenlandse agenten (in feite importeurs/handelaren van die eerste wagens) bouwde men de eerste wat luxere auto voor de rijken der aarde die als Mercedes-Benz werd aangeboden.
Het waarom zat in licentierechten die men aan het Franse Panhard had verstrekt en dit bedrijf juridisch dwars zou liggen als een andere naam aan de wagen zou worden gegeven. Die naam werd dus wereldwijd ingevoerd en die van Daimler verdween van de voertuigen. (Zie later: Mercedes-Benz) Intussen was men in Engeland ook met patenten van Daimler aan de slag gegaan en werden daar ook auto’s van Gottlieb aan de markt gebracht. In 1896 via een nieuw bedrijf dat de naam van de Duitse patenthouder droeg. Vestigingsplek werd Coventry waar men onder leiding van goede zakenlieden in staat was auto’s te bouwen voor hen die het zich konden veroorloven, waarbij techniek werd geleend van het Franse Panhard, omdat dit merk ook werkte met licenties van Daimler. Al snel (1900) reed de Britse koning in een Daimler en werd de auto gezien als het merk voor de Rich and Famous uit die dagen. Al snel leverde men wagens met grote motoren, enorme koetsen, veel luxe voor die tijd en een prijskaartje waar veel mensen slechts van konden dromen. Om ook klanten te trekken die wat minder grote zakken hadden, nam men het toen nog wel bekende merk Lanchester over.
Na de Tweede wereldoorlog ging Daimler in Engeland verder met de bouw van luxe limousines. Wagens die aan het hof zeer in trek waren en uiteraard barstten van de luxe en comfort. Statige wagens ook die veel overeenkomsten vertoonden met Rolls Royces uit die dagen. Ook werkte men nauw samen met Jaguar, waardoor bepaalde modellen van dat merk als Daimler werden verkocht, terwijl VandenPlas de koninklijke auto’s van Daimler voorzag van nog meer elegantie en uitstraling. Een eigen sportwagenontwerp (SP-250) had nog enig succes en werd gebouwd tussen 1959-1964. Die auto was 200km/u snel en kreeg haar eigen klantenkring als altijd. Ergens in de jaren zeventig staakte men de productie van alle eigen auto’s en werd Daimler niet veel meer dan een luxe uitvoering van een Jaguar. En daarmee eindigde een traditie. Maar wel een met prachtige en statige auto’s in haar geschiedenis. (Beelden: Internet)

