Britse trots; Austin!

Britse trots; Austin!

Wie hier goed heeft opgelet (..) herinnert zich vast nog wel dat ik op 271019 aandacht gaf aan het Britse automerk Austin. Daarbij passeerden vooral de van dat merk bekende Taxi’s en bijvoorbeeld de Mini Cooper als focuspunten. Dit keer neem ik jullie mee naar de meer commerciele voertuigen van het merk die zowel in de civiele als militaire wereld gretig aftrek vonden en ook ins onze streken zeer bekend raakten.

Austin startte haar activiteiten al in 1910 en bouwde al snel allerlei trucks die o.a. tijdens WO1 bij de Britse strijdmacht goede diensten verrichtte, Duizenden van die wagens werden door Austin gebouwd en in tijden van oorlog moest men vaak ook nieuwe exemplaren naleveren om oudere te vervangen. Austin had in die periode wel de nodige problemen met de kwaliteit van haar trucks en kon ze na de Grote Oorlog maar moeilijk aan de man brengen.

Men schakelde over op trekkers voor de boeren uit die tijd en leverde daarvan weer een variant die ook op normale wegen kon worden gebruikt. Daarnaast ging men over tot de productie van lichtere bestelwagens in allerlei varianten die het binnen het Britse rijk aardig deden. Daarnaast ontwikkelde Austin ook kleine bustypen die voor provinciaal gebruik prima geschikt bleken.

De technische basis vormde vaak een van de grotere personenwagens van Austin die het aardig deden in de toenmalige markt. Bestelwagens kregen net voor WO2 een zescilinder benzinemotor met 3.5 liter inhoud. Die oorlog bleek voor Austin een meer dan grote opsteker. Men kreeg orders voor maar liefst 115.000 trucks met resp. 4 of 6 wielen naast een reeks trekkers voor kanonnen. Na de oorlog pakte Austin de productie van vracht- en bestelwagens voor de civiele markt weer op.

Tweedehands legertrucks maakten die verkoop overigens best lastig, want ook in ons land werden achtergebleven militaire voertuigen omgebouwd en ingezet om het binnenlands vervoer snel op gang te krijgen. In 1952 fuseerde Austin met Morris en kregen de trucks van het merk ook het logo BMC (British Motor Corp.) meegeleverd. Austin leverde daarna ook dieselmotoren, wat voor trucks van groot belang was omdat die techniek nu eenmaal efficienter is en vooral ook zuiniger. Toch droogden de orders voor Austin trucks op en moest het merk als onafhankelijk merk in 1968 in zijn geheel de poorten sluiten. BMC nam de boel onder haar naam over en rationaliseerde de productie grondig. En moeten wij het nu doen met plaatjes, museale voertuigen met het Britse merk op de neus en mijn verhalen. Blijft jammer natuurlijk. (beelden: Yellowbird/internet)

Wolseley – Brits en iconisch..

Wolseley – Brits en iconisch..

Wanneer een automerk kan bogen op een geschiedenis die al start aan het einde van de 19e eeuw hebben we te maken met een historisch merk. Ik beschreef er in mijn alfabetische serie verhalen over automerken een aantal die dat genoegen konden doen smaken. Wolseley is er ook zo een. De eerste personenauto van het merk reed in 1895 al rond. Overigens ontworpen en gebouwd door meneer Herbert Austin die later onder eigen naam nog de nodige faam zou krijgen. (zie Austin blog 271019)Wolseley zat altijd wat aan de bovenkant van de markt, zonder meteen de echt dure en chique merken concurrentie aan te doen. Maar een Wolseley was niet voor iedereen bedoeld. Geld verdienen was overigens niet hun grootste pluspunt.

Al in 1927 ging de boel failliet en nam Morris de handel over en lijfde het merk volledig in. En door de overname van Wolseley werden die auto’s van Morris betere wagens. Wolseley bleef gewoon eigen auto’s bouwen maar deelde wel vaak de techniek daarvan met Morris. Na de oorlog kwam het merk terug van weggeweest met de nodige klassiek aandoende wagens die allemaal een zekere luxe uitstraalden. In 1952 verscheen de 4/44. Een vlot aandoende auto met naar keuze een 1250cc motor van 47 pk of met een 1.5 liter die 56pk’s meebracht. De auto was prachtig luxe en chique en lederen bekleding was uiteraard onderdeel van de uitrusting.

Doordat Morris nu ook samenwerkte met Austin en MG kwam er ook een sportieve versie van op de markt onder de naam Magnette. Een zustermodel van de Morris Six was de Wolseley 6/80. Een zespitter met bovenliggende nokkenas gaf de auto met zijn 80pk’s voldoende vermogen om anno 1950 de Britse politie te interesseren er een serie van aan te schaffen. De enorme neus en grille stonden garant voor voldoende uitstraling als je er mee onderweg was. De Wolseley’s uit de jaren die volgden werden weliswaar steeds meer gemoderniseerd, ze bleven aardig conservatief al hadden ze technisch wel al de nodige modernisering ondergaan.

Kopklepmotoren waren anno 1954 bij de meeste merken nog niet ingeburgerd, Wolseley had dat wel voor elkaar. In 1956 kwamen er automaten beschikbaar wat het chique karakter nog eens extra bevestigde. Een Morris Minor in andere verpakking was de Wolseley 1500 uit 1957. Juist dat chique karakter en wat andere carrosserie van de Wolseley zorgde er ook voor dat ze in Nederland ook bekend raakten. Dat gold ook voor de latere variaties op het door Pininfarina getekende ontwerp van de Austin Cambridge dat als Wolseley 15/60 en 16/60 zorgde voor dat kopers van deze modellen zich net even meer verheven konden voelen boven de massa dan in een Austin of Morris zustermodel.

Overigens maakte dat qua roestvorming niet veel uit, want die was in deze periode aardig actief. Met de modellen uit de jaren zestig kreeg dat Wolseley-badge steeds meer een chique karakter. Zo had je anno 1965 in je 6/99 of 6/110 een zescilinder motor, bekrachtigde schijfremmen e n een overdrive. Ook een Borg-Warner-automaat was leverbaar terwijl het je verder niet ontbrak aan fraai houten dashboards of lederen bekleding.

Grappig genoeg was ook deze reeks in trek bij de Britse politie. Maar dat was ook meteen de laatste Wolseley in politie-uniform. Latere Wolseley’s waren vooral auto’s van de zustermerken met een sausje van het chique merk qua uitmonstering. Denk maar eens aan de Mini of Austin 1100, die werden uitgerust met allerlei leuks uit de schappen van het comfortmerk. De grille maakte direct het onderscheid. Gold ook bij de Wolseley 18/85 en SIX, een wagen die baseerde op de Austin/Morris 1800. Helaas zou het opwaarderen van Austin’s en Morrisjes met Wolseley kenmerken eigenlijk ook zorgen dat het ooit zo mooie merk verdween. Tuurlijk deed men nog wel eens aan badge-engineering, maar het merk ging toch ten onder. Net als zoveel andere Britse merken van mooie oude tijden en dingen die hadden kunnen gaan zoals ze niet gingen….

Morris…

Morris…

Nog niet zo heel lang geleden was het merk Morris ook in ons land een zeer bekende naam in autoland. Veel Nederlanders vielen voor de charme van dit oer-Britse merk dat haar naam dankte aan William Morris die zijn bedrijf in 1912 opzette. Los van alle wagens die Morris tussen oprichting en WO2 produceerde nam het merk op enig moment ook MG, Riley en Wolseley op in de gelederen en dat gaf het merk een zekere status.

Na WO2 zou Morris samen gaan werken met Austin wat weer leidde tot British Motor Company, kortweg BMC, en uiteindelijk zou leiden richting grootschaligheid maar ook de ondergang van een belangrijk deel van de Britse auto-industrie. Morris dus, een merk dat naast personenwagens ook bestellers en vrachtwagens produceerde en tijdens WO2 een grote bijdrage leverde aan de Britse oorlogsindustrie.

Mede daardoor werd de naam ook zo bekend bij ons. Na wat ouderwets aandoende en redelijk bescheiden auto’s als de Morris Eight en Ten kwam Morris in 1948 met de mateloos populair geworden Minor. Een auto met simpele techniek maar zeer aansprekende vormgeving die het zelfs zou volhouden tot 1971! De wagen had al onafhankelijke voorwielophanging en een redelijk presterende en zuinig kopklepmotor die qua inhoud zou worden vergroot van 803cc naar 1100cc.

De Minors hadden een goede naam en gingen relatief lang mee. Ze waren er als sedan, stationcar, besteller en pickups. Ook een Cabrio was verkrijgbaar maar die kostte 100 gulden meer dan een gesloten versie. Nu gezochte klassiekers! Een uitvergrote versie was de Oxford die in diverse gedaanten door de jaren heen in de Morris-showrooms zou staan. De Oxford kreeg in 1959 dezelfde gedaante als de Austin Cambridge, terwijl ook MG en Wolseley deze wagens aanboden met een onderscheidende inrichting of motor. Met de piepkleine Mini won men echt klanten. Het karretje bood ruimte voor vier personen, reed als een scheermes, had voorwielaandrijving en vering die o.a. baseerde op veerbollen.

Hoewel die Mini door allerlei andere Britse merken ook werd verkocht gaat de eer van het ontwerp toch naar ontwerper Issigonis bij Morris. En baseerde het merk de latere grote 1100-reeks op hetzelfde principe. En vergis je niet, waren hier zeer populair. Dat gold minder voor de nog grotere 1800/2200. In de middelklasse vond men dat principe van die rechthoekige bouw, voorwielaandrijving en hydro-elastische vering maar niks. Toch was er niet zoveel mis met het concept. Simpelheid troef typeerde de Marina.

Uitgebracht in de nadagen van het onafhankelijke merk Morris. Aandrijving weer op de achterwielen, een redelijk presterende motor voorin, ruimte voor het gezin, maar door een starre achteras was dit geen wonder van wegligging en hij kreeg dan ook geen geweldige ontvangst in de autopers. Terwijl concurrenten als Ford en Vauxhall of Opel op dat moment weinig anders aanboden. Met de Marina was voor Morris het einde in zicht. De Britse auto-industrie vrijwel op sterven na dood en diverse fusies verder was dat ook echt zo. Morris verdween als onafhankelijke autobouwer en dat is best zonde te noemen. Want men bouwde echt de nodige iconen. Wie goed oplet onderweg ziet er nog wel eens eentje rondrijden. Gekoesterd zoals dat hoort bij oudere Britse voertuigen. (Beelden: archief Yellowbird)

M.G.

M.G.

Tegenwoordig onderdeel van een Chinees bedrijf is de naam M.G. nu vooral verbonden aan elektrische wagens met de uitstraling van een rijdende badkuip. Maar ooit was het een van de visitekaartjes van de Britse auto-industrie. En was het ook een echt aansprekend sportwagenmerk dat werd opgericht onder de naam Morris Garages. Waarbij die naam dan weer verwees naar de eigenaar van die garages onder wiens dak de eerste MG’s het levenslicht zagen. Dat was al voor de oorlog het geval en die wagens waren goed gebouwd, bleken aardig betrouwbaar en reden weliswaar niet comfortabel, wel sportief. Na de oorlog werden ook bij ons MG’s verkocht aan liefhebbers en zag je de TC nog wel eens voorbij komen.

Een auto die zich baseerde op de vooroorlogse TB (ook befaamd door RAF-piloten die er graag in reden), maar dan met een verbeterde versnellingsbak. Vrij smalle spaakwielen deden gek genoeg niet veel af aan de wegligging. Die was gewoon goed. MG experimenteerde ook wel met normale ‘saloons’ zoals de toenmalige burgermansauto’s in het VK heetten, en werkte die dan om tot een MG-versie. Zo ontstond de YA en YB, op basis van een best saai aandoende Morris 8. Met de TD en TF zette MG hele stappen. Wagens met normale wielen, onafhankelijk geveerde voorkant, tandheugelbesturing en een wat hogere topsnelheid dan je met een oude TC kon bereiken. Met 130km/u was de koek overigens wel op.

Een beetje Opel of Renault reed dat indertijd ook, maar het open rijden langs de typische Britse landwegen vroeg om een andere stijl. Kon in een MG net even beter. Bij de TF ging de opwaardering steeds verder. Je kreeg zelfs het comfort van een paar op volwassen mensen ingestelde zijdeurtjes. Met de MGA zette MG een heel andere klasse sportwagens neer. Mooi welvend, rond, een Britse sportwagen die model zou staan voor alles wat ook de concurrentie wilde bieden. Door de jaren heen doorontwikkeld tot je er zelfs 180km/u mee haalde. Moest je wel wat centjes neerleggen, maar voor een MG had men dat best over. Gold ook voor de opvolger, de MGB.

Voorzien van een zelfdragende carrosserie, draairaampjes, naar keuze een harde of zachte kap. MG-adepten in Engeland vonden het maar niks, maar de auto bleek een enorme hit in de Verenigde Staten. En voor die markt werd de ‘B’ ook steeds verder ontwikkeld. Een GT kwam in het gamma, waarmee je ook een auto had voor in het dagelijks verkeer, je kon er zelfs je boodschappen in kwijt. Voor de VS kwam er zelfs een MGC die naar keuze een 6- of 8-pitter voorin had liggen. Het werd een beetje een mislukking omdat de auto eigenlijk geen vlees noch vis meer was. Met een top van bijna 200km.u was hij wel snel. MG werd door de jaren heen ook steeds meer een badge bij andere Britse merken die dan een van hun eigen sedans of hatchbacks lieten opkloppen bij MG tot sportieve variant en een meerprijs vroegen voor dat concept.

Het hielp niet echt voor wat de echte MG-fans van hun merk verwachtten. In de jaren daarna bleef het wat stil bij MG tot men de TF bracht, een soort retro-sportwagen met moderne techniek. Het was het laatste kunstje, of we moeten de door Rover op basis van de 90 nog uitgebrachte wagens met een MG-logo nog zien als echt de allerlaatste Britse auto van het merk. MG stierf net als Rover een relatief stille dood. Dat was tijdens de bankencrisis van na 2008 het geval. Een paar jaar later kochten de Chinezen de rechten en nog wat mallen. De hoop was er dat het merk MG herboren terug zou komen. Dat deed het ook, maar met relatief bescheiden wagens waarmee men eerst in het VK zaken deed, later ook het Europese vasteland opzocht. Elektrisch is nu de boodschap, saaiheid kennelijk ook. En dat maakt dat MG nog wel een naam is om rekening mee te houden, maar dat de ware adepten zich met walging afkeren van die nieuwe accu-gedreven wagens die er uit zien als dertien in een dozijn. Nee, dan was het vroeger allemaal veel mooier, leuker en sportiever…. (Beelden: Archief)