Typisch Brits; Triumph!

Typisch Brits; Triumph!

Een merk dat nu nog steeds een grote aanhang kent in de young/oldtimer-scene is het Britse Triumph. Men maakte bij die fabrikant niet alleen auto’s maar ook bekende motorfietsen. Best een grote naam dus. Maar ook een die beladen is met afwisselende successen of wat de Britten noemen ‘failures’. De firma werd opgericht in 1923, precies 100 jaar geleden dus, in Coventry, waar o.a. ook Jaguar vandaan kwam. In 1939 ging de tent voor de eerste keer failliet. Verkocht aan een nieuwe eigenaar maakte men nog wel wat mobiele zaken tot de Luftwaffe in de eerste periode van de Battle of Britain de fabriekshallen in puin bombardeerde. Na de oorlog nam de firma Standard (zie mijn blog op 22-1 jl.) de boel over en werd de fabriek herbouwd en begon men opnieuw.

Prachtige en wat luxe wagens werden toen gebouwd, in 1949 ook de compacte, zeer bijzonder gelijnde Mayflower sedan. Een auto die kleiner was dan een VW Kever maar groter oogde. Technisch was het allemaal Standrd wat de klok sloeg. Ook in ons land waren die Mayflowers te zien, al waren het er maar weinig. Succes kwam er pas echt toen men sportwagens ging bouwen als antwoord op de toen zo geliefde MG’s. De TR-2, uiterst aantrekkelijk van lijn en voorzien van een grote viercilinder uit een Standard Vanguard, reed je anno 1953 toch maar mooi 160km/u. Doorontwikkelingen waren de TR-3 en 3A/B. Elke versie moderner, sneller, maar nog steeds typisch klassiek Brits qua concept. In 1961 kwam men met de TR-4/A die was getekend door Micheloti en echt kracht uitstraalde.

Met zijn best gedateerde motoren was die kracht er niet meteen, maar de looks waren geweldig. Bij de TR-5 was een zespitter leverbaar en werd 200km/u bereikbaar. Een echte two-seater voor liefhebbers. En zo ging het even door. Met de Spitfire keerde Triumph terug naar de lagere marktsegmenten. De elegante en lage sportwagen had een stevig chassis, en was motorisch gelijk aan de toen zo bekende Herald uit eigen huis. Roesten kon de Spitfire wel, maar dat deelde hij met veel van zijn merk/soortgenoten. De Herald op zich was een verrekte aardige poging om met een meer op volume gericht model geld te verdienen. En dat lukte wonderwel.

Naast een leuke sedan was er een stationcar en cabrio in het gamma te vinden en je kon zelfs een Herald als bouwpakket bestellen wat je dan zelf in elkaar moest steken. Een opgevoerde versie was de Vitesse die je meteen herkende aan de schuin opstaande dubbele koplampen. Latere Triumph’s waren de 2000, 2500, maar ook de voorwielaandrijver 1300/1500TC. Later benutte Triumph de carrosserie van die goedkopere wagens voor de nu weer achterwiel-aangedreven Toledo en Domomite. Prachtig was de Stag, ook weer door Micheloti ontworpen die met zijn open kap en V8 blok voorin heel wat Amerikanen wist te bekoren.

Ook de latere TR-7/8 sportwagens uit de jaren 80 werden enigermate bekend. Maar toen zaten we ook al in de bekende periode waarin Britse wagens een zeer twijfelachtig imago opbouwden. De kwaliteit was soms echt beroerd en dat maakte dat ook het voortbestaan van Triumph aan een zijden draadje kwam te hangen. Via een samenwerking met Honda kreeg men een nieuw model in handen, dat als Acclaim de showrooms weer moest vullen met klanten. Maar dat lukte matig. En zo werd ook Triumph prooi voor overname door een ander bedrijf. Uiteindelijk werd dat Rover (zie AMM 040922). En we weten dat ook die firma uiteindelijk het einde niet meer kon afwenden. Mooi merk dat Triumph met legendarische wagens die ook in Nederland vaak goed aansloegen. Maar nu vooral te zien bij actieve merkenclubs of in musea. En bij mij in dit blog natuurlijk….(Beelden: Archief)

Totaal vergeten; Standard.

Totaal vergeten; Standard.

De Britse auto-industrie is een inmiddels vrijwel volledig vervaagde pagina in de encyclopedie van de autobranche. Ik liet al wat merken uit die hoek van Europa de revue passeren hier. Een merk dat zeker die aandacht verdient is het best chique Standard dat al vanaf 1903 auto’s bouwde in Coventry. Toen en ook later het middelpunt van de Britse auto-industrie. Standard bouwde voor en na de oorlog gewoon goede auto’s en sommige daarvan vormden zelfs de basis voor de sportwagens die later als Jaguar’s zouden worden gebouwd. Na de oorlog bouwde Standard voort op haar modellen uit de vooroorlogse periode. Net als veel andere fabrikanten dat deden om hun productielijnen weer op niveau te krijgen.

Nadat men een paar jaar echte klassiekers had geproduceerd kwam Standard in 1948 met de opvallende en ruime Vanguard 1. Een auto met een bij de tijd passende ronde rug, een kopklepmotor maar ook verwarming aan boord. En dat was elders zeker niet standaard bij auto’s uit die periode. Door de jaren heen werden de Vanguard’s doorontwikkeld. Er verscheen een echte sedan van, maar ook een stationcar. 2.1 liter benzinemotoren kregen gezelschap van iets grotere diesels en dat was in die tijd ook heel bijzonder. Daarmee liep Standard voor op veel andere Britse merken. De ronde rug verdween vanaf 1953 en deze zgn. Standard II zou men blijven bouwen tot en met 1956. Toen verscheen de derde versie met deze modelnaam. Een totaal andere auto, die weliswaar dezelfde 2.1 liter motor benutte maar veel langer werd, en ook zwaarder. Een vierversnellingsbak was nu ook standaard.

Deze auto werd ooit door Corgi Toys in modelvorm uitgebracht en dat model was ook de eerste Standard (en Corgi) die ik als kind onder ogen kreeg. Elegante wagen met ronde achterlichten. Ik vond hem prachtig. Een afgeleide versie werd door Vignale onder handen genomen en uitgerust met een zescilinder-motor. Met twee carburateurs bleek dit best een sportieve variant. Er tegenover stond de Standard 8 die weliswaar modern was van techniek maar ook relatief onopvallend tussen vergelijkbare wagens van andere Britse merken. Wie koffers wilde meenemen moest dat via de deuren doen want een kofferdeksel werd niet meegeleverd. Ook de van de Vanguard bekende verwarming zat niet in de 8. Pas bij latere bouwjaren werd dat leverbaar gemaakt. Na nog wat doormodderen met varianten op het al jaren gebouwde gamma kwam Standard in handen van British Leyland dat het merk nog even liet voortbestaan maar in 1964 haar dochter een stille dood liet sterven. Er kwamen geen Standards meer uit Coventry. Opvallend is dat de Standards nooit echt geliefde klassiekers zijn geworden. En dat is jammer, want het was best een bijzonder merk. Zoals zoveel uit die periode en het Verenigd Koninkrijk…(Beelden: Yellowbird archief)

Tegenwoordig Indiaas….maar ooit oer-Brits; Jaguar!

Tegenwoordig Indiaas….maar ooit oer-Brits; Jaguar!

Voor veel mensen is Jaguar een oer-Brits automerk waar men allerlei fraais in elkaar stak dat vooral bedoeld was voor de Upper-class van onze samenleving.

De gemiddelde Opel of Ford-koper kon slechts bewonderend opkijken tegen de veelal klassiek aandoende limousines die het bedrijf voor en na WO2 leverde. Het bedrijf startte voor die grote wereldbrand als Swallow Sidecars onder leiding van oprichter William Lions met de fabricage van zijspannen voor tweewielers, later volgde als vanzelf de productie van vierwielers die men de aanduiding S.S. meegaf. Toen men ook in Engeland door kreeg dat die aanduiding enigermate beladen was besloot men om de naam Jaguar in te voeren en het logo van het merk ook als een springend roofdier uit te voeren.

Jaguar leverde altijd veel moois voor een net even aardige prijs dan de concurrentie die op dat moment best heftig was in het Verenigde Koninkrijk. Klassiek aandoende sedans, drophead coupe’s en zo meer passeerden de revue. En wie het zich kon veroorloven reed er graag in rond. Een Rolls Royce of Bentley was nog net even een klasse hoger wellicht, maar dit kwam aardig in de buurt.

Goed presterende 6-cilinder motoren, houten dashboards, lederen bekleding, soms ook wat technische innovaties als onafhankelijke wielophanging voor. Het waren mooie tijden voor het merk. Met de D-Type deed men mee op sportief gebied. De zeer aansprekende en brullende racewagens deden het geweldig in races als de 24 uren van Le Mans, maar kregen daar ook een negatieve naam na een crash met een van die wagens in het publiek. Het heeft de verkoop aan de klantenkring nooit in de weg gezeten. Naast de schitterende MK VII, VIII en MK IX of XJ6 reeks bracht men ook sportwagens als de prachtige XK of nog aansprekender de E-Type met zijn lange neus en vele aansprekende uitvoeringen.

Jaguar bracht voor de ware liefhebber o.a. een versie van die sportwagen met een V12 motor die moeiteloos doorstoomde naar 240km/u. Technische problemen maakten dat deze wagens soms best een slecht imago kregen bij de gebruikers, maar liefhebbers van al dat fraais smulden er van als er weer een E-Type voorbij brulde. In de VS zeer geliefd. Latere modellen van Jaguar kregen hetzelfde imago. Prachtig, maar ook kwetsbaar. Een periode van verliezen en achterblijvende ontwikkelingen maakten het merk zelf ook wat kwetsbaar.

En ergens in de jaren negentig werd Ford eigenaar. Men moest andere wagens bouwen. Modellen voor de leasemarkt, en gebruik makend van Ford technieken. Ineens kwamen er stationcars en diesels uit de fabrieken van het aloude merk. Veel ware liefhebbers moesten daar niks van hebben. Toch bleef de naam Jaguar wel staan voor dat typische Britse, ook al kreeg je dat dan slechts in naam en houtnerf dashboards in een compacte auto geboden. Midden in de financiele crisis van 2008/10 besloot Ford afscheid te nemen van haar Britse dochter.

Uiteindelijk werd Tata uit India de nieuwe eigenaar. En kreeg Jaguar daarmee lucht om verder te gaan. Men maakt nu weer erg aansprekende wagens, de naam van het merk waardig en opnieuw geschikt voor de zakenrijder die iets anders wil dan een plastic fantastic Tesla of standaard BMW. Leder, hout, het zit er allemaal weer in, maar nu op een technisch andere basis. En hybrides ook beschikbaar voor hen die dat wil. Jaguar niet voor iedereen, en dat zie je terug aan de verkoopcijfers in ons land. Maar wel iets heel bijzonders. Mijn verhaal is natuurlijk niet compleet over dit merk, maar ik hoop wel een beeld te hebben gegeven van hoe zo’n merk door de jaren heen ook in Nederland een eigen plek wist te behouden. (Beelden: Archief Yellowbird/internet)

Daimler – Topmerk uit twee landen…

Vraag het een Brit en hij zal direct antwoorden dat het merk Daimler ‘Real British’ is. Vraag het een Duitser en dan wijst hij naar een Mercedes-Benz en noemt die een Daimler. Verwarring alom dus. Maar…Daimler had haar wortels in Duitsland. En werd opgezet in 1890 door de naamgever, Gottlieb Daimler. Die in eerste instantie niets van auto’s  moest hebben maar daar door zijn goede vriend en compagnon Maybach uiteindelijk werd overtuigd van de nieuwe techniek. En dat leidde tot de bouw van een piepkleine auto met een tweecilinder motor. Die eerste auto reed in 1895, een jaar of twee later had men een nieuw type in de aanbieding en na wat druk vanuit buitenlandse agenten (in feite importeurs/handelaren van die eerste wagens) bouwde men de eerste wat luxere auto voor de rijken der aarde die als Mercedes-Benz werd aangeboden.

Het waarom zat in licentierechten die men aan het Franse Panhard had verstrekt en dit bedrijf juridisch dwars zou liggen als een andere naam aan de wagen zou worden gegeven. Die naam werd dus wereldwijd ingevoerd en die van Daimler verdween van de voertuigen. (Zie later: Mercedes-Benz) Intussen was men in Engeland ook met patenten van Daimler aan de slag gegaan en werden daar ook auto’s van Gottlieb aan de markt gebracht. In 1896 via een nieuw bedrijf dat de naam van de Duitse patenthouder droeg. Vestigingsplek werd Coventry waar men onder leiding van goede zakenlieden in staat was auto’s te bouwen voor hen die het zich konden veroorloven, waarbij techniek werd geleend van het Franse Panhard, omdat dit merk ook werkte met licenties van Daimler. Al snel (1900) reed de Britse koning in een Daimler en werd de auto gezien als het merk voor de Rich and Famous uit die dagen. Al snel leverde men wagens met grote motoren, enorme koetsen, veel luxe voor die tijd en een prijskaartje waar veel mensen slechts van konden dromen. Om ook klanten te trekken die wat minder grote zakken hadden, nam men het toen nog wel bekende merk Lanchester over.

Na de Tweede wereldoorlog ging Daimler in Engeland verder met de bouw van luxe limousines. Wagens die aan het hof zeer in trek waren en uiteraard barstten van de luxe en comfort. Statige wagens ook die veel overeenkomsten vertoonden met Rolls Royces uit die dagen. Ook werkte men nauw samen met Jaguar, waardoor bepaalde modellen van dat merk als Daimler werden verkocht, terwijl VandenPlas de koninklijke auto’s van Daimler voorzag van nog meer elegantie en uitstraling. Een eigen sportwagenontwerp (SP-250) had nog enig succes en werd gebouwd tussen 1959-1964. Die auto was 200km/u snel en kreeg haar eigen klantenkring als altijd. Ergens in de jaren zeventig staakte men de productie van alle eigen auto’s en werd Daimler niet veel meer dan een luxe uitvoering van een Jaguar. En daarmee eindigde een traditie. Maar wel een met prachtige en statige auto’s in haar geschiedenis. (Beelden: Internet)