Als we samen met onze Zuid-Hollandse vriendjes ons jaarlijkse tweedaagse uitje plannen is ManGoud meestal degene die de planning doet op het gebied van waar we voor een relatief lage prijs kunnen verblijven in een hotel met het nodige comfort. Ik ben dan weer altijd degene die aandringt op dat comfort. Bad, wifi, airco en vrij parkeren zijn toch wel de zaken die er toe doen stel ik dan. En het lukt hem vrijwel altijd om aan die wensen te voldoen. We hebben dan wel middels dat wensenpakket door de jaren heen op allerlei wonderlijke plekken gelogeerd, maar nooit met spijt achteraf of zo. Dit jaar kwamen we terecht in Van der Valk Eindhoven. Een groot hotel met de toekan op het dak, vlakbij de doorgaande snelwegen richting Duitsland, Limburg of het noorden. Ik kende het hotel van vroegere zakelijke ontmoetingen of een kopje koffie met een vriend(in) na een leuke trip. Maar echt gelogeerd? Nee! Nou dat was bepaald een gemis. Zo bleek wel bij ons recente verblijf daar..
Want dit hotel is door- en door comfortabel. Het personeel buitengewooon gastvrij en aardig en de kamers tip-top op orde. Gewoon veel ruimte voor het bedrag wat men vraagt. Tijdens de bloedhitte die ons land trof in de tweede helft van de maand juli was de airco goed in staat om de kamer tot een oase te maken en het geluid van dit systeem zodanig op de achtergrond dat ik zowaar nog lekker sliep ook. En dat is iets wat me bepaald niet overal lukt. De grootste verrassing was echter het ontbijt. Echt, ik ken mijn plekjes op dit gebied en zelfs bij andere Toekan-vestigingen werd ik altijd overweldigd door het aanbod, deze keer sloeg echter alles. Ik heb zelden zo’n assortiment aan brood, fruit en drankjes of hapjes gezien en daarnaast biedt men ook nog een kok aan die allerlei zaken vers voor je klaarmaakt terwijl je wacht.
Het maakt ontbijten hier tot een feest. En dat feestje vierden we ten volle. Het was een geweldig verblijf. Wellicht dat je een aanmerking kunt maken op het feit dat koffie en thee hier uit automaten moet worden gehaald, maar dat is kniesorenwerk. Het hotel kent bij de hoofdingang een geweldig leuke visvijver waar je met een bruggetje overheen wordt geleid. Er is een zwembad (niet benut dit keer) en er zijn leeshoeken en kleine convienience-shops in de lobby. Positieve indrukken die door een enkel klein feitje een half punt aftrek zouden verdienen. Vanaf de hoofdingang loopt een zebrapad (prima!) naar de parkeerplekken voor het hotel. Alleen heeft men een ondoordringbare heg neergezet tussen de twee grote onderdelen van die parkeerplaatsen. Gek genoeg loopt die zebra aan de andere kant door. Maar die heg moet dus daar gewoon weg. Nu moesten we met bagage een aardig eindje in de hitte over de rijbanen lopen om weer bij de auto te komen. Maar goed, dat maakt ons zeer positieve rapportcijfer dan 9,5 ipv 10. Verder is dit een heerlijk hotel om te verblijven als je in deze omgeving wilt of moet verkeren…(Beelden: Internet/v.d.Valk)

Wie als vrouw in vroeger jaren zonder man zat of kwam te zitten had daarna maar weinig echte keuzes. Zoals je nu bij nieuwe bevolkingsgroepen nog wel eens ziet was in christelijk/katholieke kring uithuwelijken nog heel normaal tijdens de late Middeleeuwen. En wilde een vrouw dat niet ging (moest) ze in het klooster. Met name dat laatste hield in dat men geen kans meer had op menselijke geneugten, immers geloften van armoede en kuisheid waren dan opgelegd pandoer en de Here Jezus de enige man in je leven. Dat was voor veel vrouwen vanuit hun fysieke or karakterwezen geen optie. Maar meestal economisch afhankelijk van de mannen of familie hadden ze geen keuze. Tot er een ‘derde weg’ ontstond die door heel Europa een behoorlijke reeks volgsters kreeg. Je kon ook begijn worden. Een soort tussenvorm waarbij je het geloof trouw bleef, maar toch minder streng in de leer een soort van onafhankelijke status kon opbouwen.
Die status hield dan wel in dat die kuisheid (reinheid) nog steeds min of meer in acht werd genomen, maar dat je verder in een eigen onderkomen samen met andere dames kon genieten van een redelijk beschermde jonge of oude dag. Begijnhoven werden al snel overal ingevoerd of opgericht. De resultaten daarvan vinden we nog steeds in vooral van oorsprong katholieke steden. Al dan niet nog steeds in gebruik. Zo kennen we het bekende Begijnhof van Amsterdam, maar zijn die ook elders in Nederland te vinden. Onlangs bezochten wij een van de grootste. In Belgie. Turnhout heeft de eer om daar een schitterend voorbeeld van die toenmalige cultuur in ere te houden en je staat met je mond open van verbazing als je ziet welke oase dit eigenlijk altijd moet zijn geweest. Prachtige huizen, schitterende kerken, een Mariakapel en fraaie natuur. Maar vooral die stilte…
De laatste begijn die hier nog leefde was een Rotterdamse die in 2002 op zeer hoge leeftijd overleed en had bedongen dat zij achter de kerk in het hof begraven wilde worden. Men had bij het stadsbestuur van Turnhout niet zoveel op met die laatste wens, maar uiteindelijk kreeg de onverzettelijke begijn het toch voor elkaar. En dat geeft wel weer dat deze dames die toch vooral druk waren met goede doelen en nuttig werk, niet voor een kleintje vervaard waren. Geen nonnen dus. Wie de man van hun dromen tegenkwam kon altijd kiezen voor een bestaan buiten het hof. Dan was de kuisheid niet meer gewaardborgd, maar lonkte een leven met gezin en kinderen.
Begijnen waren voor de diverse kerkelijke en wereldse machthebbers lastig te vatten. Men wilde ze eigenlijk niet zien als vroom genoeg, maar dat besef kwam toch met de jaren. Al was het maar omdat de begijnen in hun tijd veelal echt gelovig en vlijtig leefden. Op het hof van Turnhout kom je heel wat kerken en kapellen tegen. En alles is in prima staat bijgehouden. Er staat ook een leuk museum waar vanuit men met enthousiaste gidsen rondleidingen kan maken en een goed inzicht wordt gegeven van wat hier in verleden en heden allemaal speelde of speelt. Wij hadden er ondanks de buiten heersende hittegolf-temperaturen veel plezier aan. Een aanrader van jewelste als je een beetje interesse hebt in de kerkelijke geschiedenis en cultuur. En ook wilt zien hoever we in onze huidige tijd en cultuur zijn opgeschoven naar vrijheid en blijheid. Want hoe fraai het leven van die begijnen ook was in hun tijd, een godsdienstig bepaald keurslijf was nog best hun deel. En dat hebben echt moderne vrouwen toch maar mooi van zich afgeschud. Nu blijft het gevecht om dat vooral vast te houden. (Beelden: Yellowbird)
In die jaren waaraan ik nu even refereer, zo tussen 1980-82, verging het ons dealerbedrijf dus wat minder goed. We waren dealer van het Tsjechische automerk met die lange traditie, maar de bevooroordeelde pers fakkelde zowat bij elke rijtest alles af wat die Tsjechen zoal produceerden. Dat was wellicht voor een deel nog te verklaren, maar het werd me een aantal jaren later duidelijk dat er indertijd achter de schermen ook wat rekeningen werden vereffend met vertegenwoordigers bij de toenmalige importeur door de mannen die zichzelf zagen als ‘goden’ in dat vakgebied. Het zichzelf autojournalist noemende volk had ook commerciele belangen. Geen advertenties, geen goede pers! Zo simpel was het. Als dealer moest je intussen toch wat, dus we zochten naar expansie via andere kanalen. En op dat moment in de tijd kwamen we dus in contact met dat automerk wat we nu, anno 2018, allemaal zo goed kennen. Ik had er indertijd zelf nog nooit van gehoord toen de eerste vertegenwoordigers van wat later de importeur zou worden, voor ons bedrijf stopten.
Het bordeel paarse interieur en de beperkte binnenruimte nam je uiteindelijk dan maar op de koop toe. We zagen er toch wel iets in en gingen in zee met de nieuwe importeur. Die was zelf gezeteld in een piepklein kantoor achter een caravanhandel in Leidschendam, maar de sfeer was er goed en de service vriendelijk. Al snel stonden de Koreaantjes in onze showroom en reden we rond in een demonstratiewagen. Wat lastiger bleek, voor de meeste Nederlanders was die naam even onbekend, maar meteen ook onuitsprekelijk.
Wij zelf maakten er Hie Joen Dai van, maar onze collega-dealer in Amsterdam-Centrum noemde zijn nieuwe merk Joen Dee en de Koreanen spraken het uit als Oendee of zo. Gelukkig heette dat eerste model dat ze jaren zouden voeren gewoon Pony en dat was voor veel mensen wel uit te spreken. Tot die ene keer dat er een plat Amsterdams sprekende potentiele koper binnen stapte en mij op luide toon vertelde dat hij wel eens wilde proefrijden in een ‘Hundie Ponnie’. Kijk, toen wisten we dat er nog heel veel werk te verrichten viel. Het succes en zeker de winst werd ons uiteindelijk niet gegund met en door Hyundai. De match was er na een paar jaar niet meer toen het merk naar een nieuwe importeur overging en die daarop aan het redelijke grote dealerkorps van die eerste paar jaar zulke eisen stelde dat wij daaraan gewoon niet konden maar vooral ook niet wilden voldoen. Intussen waren we wel veel wijzer geworden. En ik leerde zelf in die jaren dat als je klanten iets wilt verkopen de naam van het merk tenminste herkenbaar en uitspreekbaar moet zijn en de communicatie op dit punt overduidelijk. Maar als pioniers waren we daar toen nog lang niet zo mee bezig. Maar mijn creativiteit op marketinggebied wel gewekt. Wordt vervolgd op 09-09 a.s. (Foto’s: Yellowbird Photo – Alle teksten zijn eigendom van de auteur)