
Zij die net als als ik wel eens over wat langere afstanden hebben gereisd snappen meteen wat ik bedoel. Je stapt in een vliegtuig met je koffertje, laat je over grote afstanden vervoeren en landt op een plek waar de wereld totaal anders is dan bij ons. Het weer, de geuren, de mensen, de drukte, of de stilte, in relatief korte tijd ben je aan de andere kant van de wereld. Het vliegtuig ons vervoermiddel, de moderne tijd biedt ons op dat punt alle gelegenheid om die wereld echt te leren kennen.

Zij die spaarzaam zijn doen dat elk jaar een keer en komen terug met de meest geweldige verhalen of ervaringen. Hoe anders is dat als je in een wereld leeft zonder al die moderne geneugten. Over de afstand die voor een beetje vliegtuig binnen 6-8 uur te bereiken is doet een goed doorvarend zeeschip van nu 5-8 dagen! Voordeel, je maakt zeeziekte mee, als je geluk hebt krijg je ook nog iets te eten en je hebt minder last van het tijdsverschil zoals je in vliegtuigen op die vluchten meemaakt.

Ga je nog verder weg wordt de reis al snel weken of maanden lang. En dan ga ik nog eens uit van gemotoriseerde schepen. Zouden we (weer) gaan zeilen tel je daar maar de dubbele reistijd bij op. Dan ligt scheurbuik al zowat weer op de loer. Bij windstilte ligt zo’n praam midden op de oceaan gewoon stil, kom je niet meer vooruit. Maar…je went wel aan de omstandigheden voor je ergens aankomt. Immers, de hitte (of koude) gaat die hele reistijd op enig moment een rol van betekenis spelen.

Zeelieden en reizigers van vroeger konden daar aardig over vertellen. Geldt ook voor treinreizigers. Is een tripje naar pakweg Maastricht vanaf Amsterdam tegenwoordig een kwestie van enkele uren (vliegtijd 25 minuten), wie naar een Europese bestemming op enige afstand reist kan meteen in dagen gaan rekenen want het spoornet is nog niet zoveel verbeterd t.o.v. de 19e eeuw. Intercontinentaal reizen is helemaal ondenkbaar, want de meeste landen zijn niet met spoorbanen aan elkaar verbonden. Overslaan dan maar?? Kan, als je nergens heen wilt is dat een prima optie, maar de mens zit in het algemeen niet zo in elkaar, wil ontdekken, beleven, genieten, zaken doen, maar ook weer op enig moment snel terug naar huis.

En dat biedt de vliegerij toch als enige de mogelijkheid om die wereld van ons op efficiente wijze te ontdekken. Ergens in de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw droomden we nog van supersnelle vliegtuigen die ruim boven de 1000km/u zouden opereren op grote hoogten en zo de reistijden zouden reduceren van 8-12 uur (toen) naar 2.5-3 uur als je van Amsterdam naar New York ging. De bekende Concorde kon dat bieden, de wat minder bekende Tupolev 144 ook. Maar al snel bleek dat die machines ook wat nadelen kenden.

De sonic boom (doorbreken geluidssnelheid) was er een van, het brandstofverbruik een tweede en de toenmalige uitstoot een derde. Het bleef bij kleine aantallen operationele vliegtuigen van dit type, de gebruikers rijk en beroemd (tarief 2.5 keer zo duur ten opzichte van een normale ticket). En die groep wacht nog steeds op een nieuwe generatie snelle toestellen. Die hoeven niet zo nodig te wennen, die willen snel op en neer, bij het ontbijt heen, met het diner weer thuis. Alleen weten ze dan door dat haastige gereis wellicht niet meer wat vandaag of gisteren was/is. Daarvan heb je op die zeilschepen of in de Orient Express geen last. Je mag al blij wezen als die morgen net aan onze landsgrens zijn overgestoken. Immers, 19e eeuwse techniek, rails vol blaadjes, vieze treinen, windstilte en zo meer. Maar wie er van houdt….veel reisplezier….ik blijf dan wel hier…..(beelden: Archief)













De kans dat de gemiddelde lezer hier een auto van dit merk tegenkomt onderweg is buitengewoon klein. En toch rijden er wel een paar in Nederland rond. Checker’s. Vaak hoekig gevormde enorm ruime wagens die met name in de V.S. veelvuldig als taxi werden ingezet. Gebouwd door een fabrikant die haar wortels had liggen in Kalamazoo Michigan en vooral bekend werd door de geleverde taxi’s. Vandaar die specifieke vormgeving en ruimte. Pas na de oorlog verschenen twee van haar succesmodellen, de Superba en de Marathon. Wagens die je als je wilde ook voor prive-gebruik kon bestellen, maar dat was dan wel voorbehouden aan liefhebbers.
De meeste (met name Marathons)Checkers gingen dus als taxi aan de slag. Vrijwel onverwoestbaar sterk gemaakt en simpel van onderhoud. Door de relatief hoge deuren en vierkante vormen was in- en uitstappen geen enkel probleem en sommige van deze taxi’s vervoerden 8 personen tegelijk. Tot 1965 zaten er door vliegtuigmotorbouwer Continental geleverde zescilinderblokken in, later kwamen diverse motoren van Chevrolet in het vooronder. De wagens bleken zo praktisch en ook gevraagd, dat Checker ze gewoon jarenlang bleef bouwen, zonder al te veel wijzigingen. Vaak een opmaat voor succes in autoland. Zelfde zag je bij de taxi’s van Austin en Toyota. De Marathon van Checker is zo sterk dat er heel wat van die wagens onder zware omstandigheden toch gewoon 1 miljoen kilometers mee gingen.
Checker nutte dat succes verder uit door er een limousine van te maken die typerend is voor de Amerikaanse leefstijl. Een verbouwde versie werd een stationcar en een daaruit afgeleide versie noemde men Aerobus, gebruikt voor het vervoer van passagiers en bagage tussen hotels en vliegvelden. Nadat de Checker Marathon toch uiteindelijk moest worden afgelost kwamen exemplaren met niet al te veel kilometers op de teller nog wel eens onze kant op en werden dan ingezet voor trouwerijen of als feesttaxi’s. Maakte de Checker’s niks uit, ze reden gewoon nog vele kilometers veilig verder. En de vormgeving maakt velen die er een zien nostalgisch. Zo ziet een Amerikaanse klassieker er uit. Zo ook een goed ontworpen taxi. Tegenwoordig is het stil bij het merk. Vermoedelijk staan de oude productiehallen leeg en verlaten in dat provinciale Michigan. (Beelden: Internet)
In oktober dit jaar viert onze nationale trots, KLM, haar eeuwfeest. Geen enkele luchtvaartmaatschappij in de wereld kan bogen op een soortgelijke geschiedenis. En dat alles met dank aan de inzichten van oprichter Albert Plesman, die zijn ‘maatschappij’ net na de Eerste Wereldoorlog wist op te richten in een tijdvak waarin vliegen net zo avontuurlijk werd bekeken als nu de ruimtevluchten naar Mars. Die eerste vliegtuigen waren nog wonderlijke samenraapsels van hout, linnen en leer en de piloten vlogen graag boven treinrails om zo hun weg te vinden naar exotische oorden als Brussel, Parijs of Londen. Maar al snel ontwikkelde die luchtvaart zich met een razend tempo. Ik zal er in de loop van dit jaar nog wel eens op terugkomen. Maar al die toestellen die tussen 1919 en pakweg 1959 het luchtruim kozen met de opschriften van de KLM op hun romp waren in een ding gelijk, zij hadden nog zogenaamde zuigermotoren of turboprops waarbij die luchtwieken de voortstuwing van de vliegmachine (..)voor hun rekening namen.
In Engeland had men intussen haar Comet gehad, een straalverkeersvliegtuig dat al in 1949 begon met vliegen. Maar dat toestel mislukte jammerlijk doordat men de techniek van dit soort machines onvoldoende beheerste. De Russen verrasten in 1956 met de grote Tupolev 104, de Amerikanen werkten aan diverse straalmachines, waarvan de door Douglas ontworpen sierlijke DC-8 er een was. En omdat KLM vanaf 1933 voor haar vloot zo’n beetje elke Douglas had aangekocht bestelde men ook een reeks van die nieuwe straalverkeersvliegtuigen. Met vier ‘straight jets’ aan de pijlvleugels, een sierlijke staart en plek voor 100plus passagiers was dit een toestel dat alle voorgaande typen meteen degradeerde tot ouderwetse machines. Over de Atlantische Oceaan in ruim 8 uur ipv 17 was een enorme vooruitgang. Maar die DC-8 kende ook best wat specifieke problemen die o.a. op Schiphol zorgden voor de nodige aanpassingen.
Zo moest men de platforms en start- en landingsbanen versterken, maar zeker ook verlengen. Een nieuwe baan werd aangelegd bij Rozenburg/De Rijk. Die baan was ruim 3 kilometer lang en dat was ook nodig, want die prachtige nieuwe maar ook zware DC-8 was volbeladen niet zo snel van de grond te krijgen. Ook de onderhoudshangars waren veel te klein. Er moesten nieuwe komen. En er moesten ook nieuwe trappen komen, nieuwe tankwagens en veel meer opslagruimte voor kerosine, een nieuwe brandstof die bij deze straalmachines hoorde. En niet te zuinig ook, want een DC-8 joeg er heel wat van dat spul doorheen. Nadat Douglas nog wat had proefgevlogen met die DC-8, immers een nieuw toestel met heel specifieke eigenschappen, kwam de eerste KLM-machine op 25 maart 1960 op Schiphol aan. En begon bij KLM het ‘echte vliegen’.
Met de DC-8 veranderde het denken over vluchten naar New York, het Verre Oosten of Afrika. Deze kisten konden vaak rechtstreeks naar een bestemming komen, waar de oudere propellerkisten tussenlandingen moesten maken. Na wat ontwikkelingsproblemen met de DC-8, die KLM samen met de fabrikant wist op te lossen, werd de DC-8 buitengewoon succesvol. Tientallen van deze machines deden dienst bij KLM tot de komst van de Boeing 747 in 1971 en de iets kleinere DC-10. Zowat elk type DC-8 kwam bij KLM voorbij. Van de eerste series 30 tot de laatste serie 63. En ze waren ongemeen succesvol. Ook Martinair gebruikte er een paar, deels afkomstig uit de KLM-vloot. Maar ook de Surinaamse SLM nam machines van KLM in gebruik. Wereldwijd werden vele honderden DC-8-ten verkocht. Het toestel was net niet zo succesvol als de vergelijkbare Boeing 707 maar dat kwam ook doordat die al een militaire order binnen had gehengeld van de Amerikaanse strijdkrachten. Intussen is de DC-8 z’n beetje uit het luchtruim verdwenen. En dat is best jammer. Want een prachtige machine die een plekje verdient in het nationale luchtvaartthemapark Aviodrome. Maar dat is er nog niet van gekomen. Zeer jammer voor een pioniertype dat voor KLM zoveel betekende. (Beelden: Yellowbird archief)