Waar mijn persoonlijke mening wordt geventileerd…Alle teksten en beelden vallen onder mijn persoonlijk copyright en mogen nooit worden benut, gekopieerd of gebruikt door derden zonder mijn specifieke toestemming. Ook de gebruikte afbeeldingen vallen (mits anders vermeld) onder deze standaardregel.
Heb je niets met Star Trek? Dan wordt dit een taai blogverhaal. Voor hen die daar wel iets bij voelen haal ik een personage naar boven dat vooral in de reeks verhalen die onder de naam #Thenextgeneration werd uitgezonden. Zij was de chef beveiliging aan boord van zo’n goed bedacht ruimtevaartuig waarmee de mens volgens de schrijvers gewoon jaren lang in de ruimte konden rondzweven. Tasha Yar was haar karakter en in uniform zag ze er ‘smashing’ uit. Koel, blond, strak, en altijd bereid haar taken naar de letter van de opdracht uit te voeren.
Toch was zij indertijd meer decor dan hoofdrolspeelster. Ze verdiende beter. In het echte leven heet de actrice Denise Crosby, en ja, ze is de kleindochter van de ooit zo beroemde opa Bing Crosby. Rondom en voorafgaand aan haar optreden in Star Trek zagen we haar al voorbij komen in diverse films en reeksen zoals 48hours, Trail of the Pink Panther of in een videoclip van Black Sabbath. Na haar optreden in Star Trek ging haar carriere niet meteen over rozen. Vooral rollen in B-films hielden de kachel (of airco) bij haar thuis actief. De in 1957 geboren actrice trouwde intussen met Geoffrey Edwards, een zoon van regisseur Blake Edwards, maar dat huwelijk hield maar 7 jaar stand. Daarna kwam een nieuwe man in haar leven en kreeg ze een zoon. Na 2005 werd het acteertechnisch stil rond deze actrice. Voor oudere vrouwen is het in Hollywood lastig overleven. Maar ze verdient beter. Al was het maar omdat zij jammer genoeg zo’n ondergeschikte rol speelde tijdens die Star Trek series. En ze toch haar werk als beveiligingschef zo overtuigend speelde. Uiteraard heeft ze een eigen website en is haar leven en carriere met name in de VS op de voet te volgen. (Beelden: Internet/Wikipedia)
Het Amerikaanse automerk Oldsmobile bestaat intussen niet meer, maar ik had er een tijdje wel iets bijzonders mee. Immers, ooit waren drie achtereenvolgende wagens van dat merk mijn persoonlijke vervoer. Ingeruild, ingekocht, maar goed voor een periode van zeer plezierig en comfortabel zoeven over de Nederlandse wegen. Want Oldsmobile was een merk van echte Yanktanks. Bakbeesten van auto’s met een historie die al startte in 1891 toen oprichter Ransom E. Olds een driewieler bouwde die door stoom werd aangedreven. Later bouwde hij ook wagens met vier wielen en benzinemotoren.
Zelfs elektrische wagens schuwde hij niet. Maar echt geld verdienen met zijn vervoermiddelen deed hij niet. En zo kwam het bedrijf in 1908 in handen van het grote General Motors waar het onderdeel werd van de portfolio waarin Oldsmobile boven Chevrolet werd gesitueerd. Olds zelf vertrok bij zijn bedrijf en richtte later het truckmerk REO (naar zijn initialen) op waarmee hij flink furore kon maken. Oldsmobile bracht na de oorlog haar series 70 sedans op de markt, en was daarmee de eerste binnen General Motors die weer personenwagens produceerde. De 1946 modellen waren niet veel meer dan vooroorlogse types met een nieuwe grille, maar het maakte de toenmalige kopers weinig uit.
Tussen 1946-50 was er keuze uit een zescilinder of een achtpitter. Vermogens tot 111 pk. Oldsmobiles als de auto voor de geslaagde zakenman of dokter. Nieuw was de 98 die in 1948 uit werd gebracht en als toevoeging de naam Futuramic meekreeg. Oppervlakkig leek hij wel wat op een Chevrolet, maar bij Oldsmobile was nu ook al een V8 te koop die toch moderner was dan alles wat bij de goedkopere zustermerken te vinden was. Deze wagens bleken goed te verkopen en zouden tot en met 1951 in productie blijven. Door de jaren heen volgden heel wat aansprekende Oldsmobiles zoals de 88, de Super 88, waarvan de versie uit 1958 wel heel erg aansprekend was. Er hing een heel gewicht aan chroom aan deze wagens en je viel er wel mee op.
Deed je ook met een 6 liter grote V8 die je in alle rust en luxe anno 1958 naar de 170km/u opstuwde. Latere Oldsmobiles kregen uiteraard vleugels, hydramatic-automaten, rem- en stuurbekrachtiging en zelfs een goed werkende klok in het dashboard. In de jaren zestig waren het de Cutlass-modellen die klanten moesten trekken. Open of dicht, sedan of stationcar en met alsmaar groeiende V8-blokken. 7 liter inhoud was nu al normaal geworden (1965) maar het kon allemaal nog groter.
Want in 1966 kwam Oldsmobile met een sensationele auto op de proppen. De Toronado. 5,4 meter lang, een loeikrachtige 7,5 liter grote V8 voorin die je naar 200km/u bracht, maar vooral opviel door zijn voorwielaandrijving. Voor Amerikanen bepaald even wennen. De wagen was goed voor een verbruik waar je ook even aan moest wennen, 1 op 3 was redelijk normaal, maar dan kreeg je ook wat. Nu best gezochte klassiekers. Bleef 5 jaar in productie en er zijn ook in NL nog best de nodige van geleverd. Gek genoeg werd zijn opvolger weer gewoon een Amerikaan als zoveel anderen.
OK, je kreeg nu schijfremmen geleverd, maar opvallen deed hij niet meer. Toch waren de verkopen in de VS nog steeds goed. Gold ook voor de mateloos succesvolle Cutlass die in 1973 een nieuwe carrosserie kreeg. En op basis daarvan werkte men de serie uit. Met name de stationcar-versies waren mateloos populair. In de jaren tachtig kreeg deze reeks ook een V8 dieselmotor in het vooronder. Ouderwetse motoren, maar ik weet dus uit ervaring dat een verbruik van 1:10 voor een dergelijke grote en zware auto best goed was. Zeker omdat de Diesel toen per liter iets van 30 Eurocent kostte in ons landje..
Een onderdeel van de strategie bij GM om ook met compacte wagens de wereld te veroveren was de X-serie. Chevrolet, Buick en Oldsmobile moeten die wagens vermarkten. Bij Oldsmobile deed men dat met de Omega-reeks. Naar onze begrippen nog steeds grote wagens, typisch Amerikaans, maar uitgerust met een relatief bescheiden 4-cilindermotor of tegen meerprijs een zespitter. Het succes duurde maar kort, de Amerikanen zijn niet zo van de kleine wagens en hoewel deze serie niet echt klein was, het manco van een 8-cilinder deed zich gelden.
De serie verdween in stilte. Toch leed ook Oldsmobile onder het best volle portfolie van General Motors. De wereld was veranderd, en badge-selling zoals GM dat deed (net als Chysler overigens) bleek langzaam aan verliesgevend. Men offerde merken op, Oldsmobile werd daarvan begin deze eeuw het eerste slachtoffer. Blijft jammer. Maar ik koester natuurlijk de herinneringen aan de ritten met die wagens van toen. En ook de vele reparaties. Want o wee wat zaten die Amerikanen van toen soms matig in elkaar…..(beelden: Archief)