Vliegend stadsvervoer..

Vliegend stadsvervoer..

Het Britse bedrijf Fairey bouwde al vliegtuigen voor de Engelse Luchtmacht in de jaren van WO1 en werd een grote leverancier van toestellen tot en tijdens WO2. Talloos de al dan niet succesvolle ontwerpen en sommigen daarvan in ons huidige ogen best heel innovatief. Na WO2 moest het bedrijf even zien hoe het haar omzet kon veiligstellen en zocht men haar heil in verticaal startende en landende toestellen.

Zo was er de vijfzits Gyrodyne die o.a. was uitgerust met een propeller aan een korte vleugel die de staartrotor verving en werd aangedreven door een Alvis Leonides zuigermotor. Later verbouwde men het uit 1947 stammende prototype zodat de hoofrotor van het toestel werd voorgestuwd door daarin aangebrachte straalmotoren die meedraaiden met die rotor zelf.

Men testte zo het principe voor een veel geavanceerder ontwerp dat in 1957 zou gaan vliegen, de Fairey Rotodyne. Dat toestel was bedoeld om luchtvervoer te bieden aan 40 passagiers over korte afstanden.

Het idee was om met het toestel te vliegen van stad naar stad en in het centrum daarvan te starten en landen. Dat zou de bouw van grote vliegvelden deels kunnen voorkomen volgens de visionaire ontwerpers van het toestel. De Rotodyne had een hoogdekkervleugel waarin twee Napier Eland turbopropmotoren werden ondergebracht die elk 3000pk leverden. Aan de vierbladige hoofdrotor die op een soort torenconstructie boven de romp uitstak monteerde men ramjets en deze aandrijflijn moest het compacte toestel een snelheid van 150-160 km/u geven. Tijdens recordvluchten haalde men er zelfs de 190km/u mee. Terwijl Fairey al droomde over een vergrote versie voor 75 passagiers en men de belangstelling van evt. kopers peilde kwam tijdens profvluchten een enorm nadeel van dit concept aan de oppervlakte. De Rotodyne was extreem luidruchtig. Twee turboprops zijn op zich al niet zo stil maar daarbij nog eens vier krijsende ramjets zorgden voor oorverdovende geluidshinder. Het principe klopte, de uitwerking wat minder. Terwijl het proefvliegprogramma voort ging bleek wel dat dit toestel commercieel geen toekomst zou hebben. Het hele concept van City-to-city vluchten kon ook met de steeds nieuwere en goedkopere helicopters van toen worden ingevuld en de Rototyne verdween van het toneel. Net als Fairey dat het uiteindelijk niet redde. Jammer want had men wel de kans gehad dit concept te perfectioneren had de luchtvaart er wellicht heel anders uitgezien.

Opvallend is wel dat er zelfs schaalmodellen voor de liefhebber zijn verschenen van dit toestel. Dus in sommige collecties wordt de machine op schaal gekoesterd, vaak zonder al te veel kennis over het hoe en wat rond dat echte vliegtuigtype of diens geschiedenis. Gelukkig heb ik jullie daarover even kunnen bijpraten hier.. doe er je voordeel mee….(Beelden: Archief/internet)

Superbus van Ockels…

Superbus van Ockels…

In mijn verslagje van een bezoek aan het Nederlands Transport Museum in Nieuw-Vennep roerde ik ook de daar gestalde Superbus aan die ooit is ontwikkeld door ex-astronaut Wubbo Ockels. Omdat ik via de plekken waar ik dat blogverhaal publiceerde (AMM 281022)wat reacties kreeg over nut en noodzaak van die bijzondere creatie hier op deze zondag even specifieke aandacht voor het ontwerp daarvan. Wubbo Ockels was na zijn ruimtereizen in de jaren die volgden altijd bezig met het verbeteren van het milieu via vaak extreem-moderne en soms zeer kostbare projecten. Een daarvan deze Superbus die volgens het plan van Ockels (en zijn team) tussen de 150-250km/u zou moeten kunnen rijden met pakweg 25 passagiers over voor Nederland gezien, langere afstanden. Omdat de bus nogal bijzonder vorm was gegeven en hij elektrisch werd aangedreven was ook meteen bedacht dat zo’n bus buiten de bebouwde kom van de steden waartussen hij zou opereren een geleiderail zou kennen waar hij zijn stroom vandaan kon halen en zonder al te veel problemen met andere verkeersdeelnemers zijn maximum snelheid kon halen. Daarnaast was het dan mogelijk om een stel van die bussen als een soort treinen kort na elkaar te laten functioneren.

Die speciale busbanen moesten via geothermiek verwarmd worden zodat ook in de winter alles ijs- en sneeuwvrij zou blijven. Met miljoenen steun van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat werd hard gewerkt aan het eerste prototype. Dat ontwikkelen en bouwen nam veel langer in beslag dan gepland en twee jaar na de geplande datum werd pas de eerste proefrit gemaakt, we schrijven dan september 2010. Meteen daarna liet men het prototype zien tijdens een Transportbeurs in het Duitse Hannover. Daar ging men er vanuit dat deze bussen vijf jaar later wel operationeel zouden kunnen zijn. Maar ambtelijke molens malen langzaam. Op het ministerie en ook bij de betreffende provincies zette men de bus in een rijtje gewenste OV-verbindingen tussen de Randstad en de Provincie Groningen. Naast een conventionele treinenbaan en een door Groningen zelf nagestreefde magneettrein. Toen bleek dat men op deze afstanden de bus niet kon voorzien van een toilet, maar ook dat onderliggende plaatsen geen halteplekken zouden worden, was de belangstelling voor deze Superbus al snel tanende. Daarbij kwam uit wetenschappelijke hoek veel kritiek. De bus paste niet in het bestaande verkeer, vond men ook dat het in treinkaravaan rijden ronduit gevaarlijk was en zo verdween de Superbus toch vrij snel naar het land der fabelen. De draagkracht was er niet meer, de politieke wil om dit project beet te pakken en verder uit te werken ook niet. Daarbij hield de financiele crisis deze ontwerpen ook al snel om zeep. Het prototype verdween naar een opslagplek bij de TU in Delft. Ockels overleed en ondanks zijn toekomstgerichte visies raakten zijn projecten in vergetelheid. Vanuit Delft ging de Superbus naar een opslagplaats van het Transportmuseum in Lelystad om later verhuisd te worden naar Nieuw-Vennep waar hij nu in de totale collectie een bescheiden plek inneemt. Wie wil zien hoe we van een best aardig uitziend project toch een lelijk eendje wisten te maken moet hem daar maar eens gaan bekijken. Hij ziet er uit als een soort Batmobiel, maar de achterliggende gedachte was zo gek nog niet. Zoals zo vaak bij Ockels. Astronaut en uitvinder….(Beelden: Yellowbird/Wiki)

Slim concept kwam te vroeg; Smart…

Slim concept kwam te vroeg; Smart…

Terug naar mijn reeks blogs in alfabetische volgorde rond automerken die er toe deden of doen ben ik nu aangekomen bij een merk dat eigenlijk meer een concept was dan een volwaardig merk. Bedacht door de oprichters van Swatch en met technische steun van Daimler-Benz groeide het uiteindelijk uit tot een serieus te nemen automerk, ook al waren de hobbels best hoog. De gedachte achter het concept was dat men een kleine stadsauto wilde bouwen met volwaardige kwaliteiten en een hoge mate van veiligheid. De eerste ontwerpen lieten zien dat de eerste modellen zeer compact zouden zijn, geschikt voor twee inzittenden, met een motor achterin en een automatische versnellingsbak. Al snel bleek dat de eerste exemplaren niet uitblonken door comfortabele rijeigenschappen en dat ook rond de veiligheid wel wat vraagtekens waren.

Terug naar de tekentafels dus, en meteen het concept aanpassen bij de door Daimler-Benz gewenste eisen rond het nemen van plotseling opduikende obstakels als rendieren. Hun Model A had daar immers een dure prijs voor betaald. De nieuwe smarts kregen nu grotere achterwielen met een breder spoor en de inzittenden zaten in een kooi van keiharde kunststoffen. Naast een benzinemotor van 600cc kwam ook een piepklein dieseltje beschikbaar. Het concept hield ook in dat de wagens niet zouden worden verkocht via normale dealerbedrijven maar vanuit speciaal te bouwen smart-torens waarin je de gewenste uitvoering en kleur zelf kon aanwijzen.

Daarbij was die kleur ook weer uitwisselbaar omdat de kunststof carrosseriedelen onderling uitwisselbaar werden gemaakt. Naast dichte versies kwamen er ook open wagens beschikbaar en bedrijven als Brabus zagen wel brood in opgevoerde smarts. De verkopen verliepen nooit meteen echt vlot. In grote steden ging het meestal nog wel maar mensen buiten die steden waren zelden voor een smart te porren. Later bouwde men wat grotere modellen. Zo was er de kleine Coupe en Cabrio die zo laag waren dat ze de vergelijking met een Britse sportwagen uit vroeger tijden nog wel konden doorstaan.

Ook een keurig en kleurig uitgerust hatchback kwam op de markt, aangeduid als forfour, wat inhield dat je er met vier mensen in kon meerijden. De nauwelijks opvallende auto werd een tijdlang in het Limburgse Born gebouwd. Maar die tijden liggen alweer ver achter ons. De opvolger van die forfour wordt nu weer samen gebouwd met Renault en daardoor kreeg je weer twee zusjes, waarvan de andere als Twingo door het leven gaat. Smart speelt nog steeds een rol, maar is nu wel heel bescheiden onderdeel van het business-model bij Mercedes-Benz dealers. De torens verdwenen, de bijzondere modellen ook. Maar daarbij nam men ook afscheid van benzine- en dieselmotoren. De Stadsflitsertjes rijden nu op elektra en bieden een actieradius van net aan 100km. Dat is in de stad nog wel aardig, op de buitenweg heb je dan niks meer te zoeken. En daarmee wordt het concept wel geweld aan gedaan. Overigens heeft Daimler in China een deal gesloten om de elektrische karretjes voortaan daar te bouwen en nieuwe versies met andere aandrijving in Frankrijk. We zullen zien in hoeverre de plannen deze keer wel helemaal worden uitgevoerd, want het merk kent vele koersveranderingen en dat is meestal niet zo goed voor een imago. (Beelden: Archief)