Je kunt het je nu, in 2018, nauwelijks meer voorstellen, maar er was een periode, ongeveer zestig jaar geleden, dat Engelse auto’s een dominante rol speelden in het autolandschap om ons heen. Er was een grote variëteit aan merken en die boden modellen aan met al dan niet verouderde maar toch ook vaak interessante techniek. Een merk als Riley bijvoorbeeld. Opgericht in de 19e eeuw en al in staat om in het jaar 1898 een auto uit haar simpele fabriekshal te rollen, al was dat nog een toen zeer populaire driewieler. Zeventig jaar lang bouwde het merk allerlei auto’s waarvan sommige ook bij ons een zekere bekendheid opbouwden. Anderen bleven toch teveel gericht op het meer conservatieve Britse koperspubliek om hier echt aan te slaan. Een heel fraaie Riley was de in 1946 uitgebrachte 1,5 Litre. Een compleet nieuw ontwerp dat voor zijn tijd als modern mocht worden aangeduid.
Zo waren de remmen hydraulisch-mechanisch uitgevoerd en had de nieuwe Riley onafhankelijke wielophanging voor. Toen een noviteit. Maar onder de carrosserie zat nog een echt chassis en motorisch baseerde nieuwe wagen toch nog op een vooroorlogs ontwerp. Wat overigens niets zei over de constructie. Want die was best bij de tijd. Zo was de motor voorzien van twee bovenliggende nokkenassen en had de Rileymotor ook halfbolvormige verbrandingsruimten. De motor leverde 55pk en dat bezorgde de auto een respectabele maximum snelheid van 120km/u. Uiterlijk was de auto indrukwekkend genoeg om nieuwe kopers te trekken. Hij was ontegenzeggelijk Brits van allure.
Maar het publiek van toen vroeg toch om een ‘beetje meer’ en dat werd door Riley handig opgelost door de wielbasis te verlengen met 16 centimeter en in de langere neus een 2,5 liter motor te lepelen die 101 pk leverde. De topsnelheid ging daarmee naar 135km/u. Latere versies haalden zelfs de 150km/u en daarmee was Riley een merk met sportieve aspiraties. Dat werd nog versterkt toen in 1954 de Riley Pathfinder werd geïntroduceerd. Een auto met een pontoncarrosserie die het onderstel deelde met een Wolseley. Dit was een gevolg van de nauwe samenwerking die veel Britse merken ook toen al nastreefden.
Riley verloor daarmee veel van haar onafhankelijkheid en haar eigen gezicht. Die Pathfinder was een auto die bij ons toen al een kleine zesduizend Euro moest kosten en dat was veel geld. Een Renault 4CV uit die tijd kostte net geen twee mille. De Pathfinder behield in eerste instantie haar uit de 2,5 overgenomen motor, maar later kwam er een nieuwe zescilinder onder de fraai gevormde klep die zorgde dat de Riley een uiterst potente auto bleek die erg populair werd bij de Britse politie. Toch werd de auto niet zo lang gebouwd. Riley werd steeds meer een ‘batch’ voor andere merken en in 1959 startte me zo met de productie van de Austin Cambridge, die uitgerust met de technische toevoeging van een Rileymotor en de nodige aankleding voor het interieur, als Riley 4/68 door het leven zou gaan. Slechts aan de grille kon je nog zien dat het hier een Riley betrof. De tijden van de erg fraaie eigen ontwerpen waren voorbij. Binnen het latere BLMC werden nog tot en met 1969 Riley’s gebouwd. Daarna viel het doek definitief voor dit interessante automerk. (Beelden: Internet)
Mooie wagen. Gister bij ‘het huwelijk’ was het ook weer genieten van de auto’s.
LikeGeliked door 1 persoon
Reken maar! Ik heb er met plezier naar gekeken….:)
LikeLike
Ik laat alle informatie over de techniek maar even langs mee heen gaan, maar ik val volledig voor de vormgeving, echt práchtige wagens.
LikeLike
Dat was de Britten wel toevertrouwd…
LikeLike
Riley ken ik niet, maar het waren zo te zien mooie wagens.
LikeLike
IN oude films acteren ze nog wel eens als politiewagens…
LikeGeliked door 1 persoon
Austin, Morris, Wolseley, Riley waren op het laatst badges voor dezelfde auto’s, in volgorde van oplopende prijsklasse.
LikeLike
Dat heeft de Britse auto-industrie ook uiteindelijk de kop gekost…
LikeLike